Troonrede van 19 oktober 1835

Edel Mogende Heeren!

Met genoegen kan ik bij de opening dezer zitting, aan U Mogenden de verzekering geven, dat Onze betrekkingen tot vreemde Mogendheden, van een’ vriendschappelijken aard. De staatkundige toestand van het Rijk is, intusschen, sedert de mededeelingen, Mijnentwege, in de lente van dit jaar, aan Uwe Vergadering gedaan, onveranderd gebleven.

Bij het voortdurend gemis van gelegenheid, om de gestoorde verhouding van Nederland tot Belgie, op eene waardige, met ’s lands eer en belangen bestaanbare, wijze, te regelen, en bij de onzekerheid van den tijd, wanneer zich daartoe meer gunstige uitzigten zullen opdoen, is het dan ook een hoofddoel Mijner zorgen gebleven, onze inwendige aangelegenheden zoodanig in te rigten, dat het bezwaar der buitengewone omstandigheden waarin wij steeds verkeeren, voor Mijne beminde onderdanen min gevoelig worde. – Daartoe is het vroeger verleend verlof aan de vrijwilligers en schutterijen en aan de manschappen van verschillende ligtingen der nationale militien nog uitgebreid geworden, zoo veel de dienst van het Rijk zulks maar eenigzins heeft toegelaten; met datzelfde oogmerk wordt insgelijks het geheel ontslag der ligting over het jaar 1826 van nu af aan reeds voorbereid, om, nog in de loop van het tegenwoordig jaar, volledig plaats te hebben.

Mijn verlangen om de schatpligtigen te gemoet te komen, wordt overigens begunstigd, door de ruimte onzer Oost-Indische voortbrengselen, welke, voor de volgende dienst, eene verhoogde bijdrage tot de middelen van het moederland zal toelaten.

s Rijks inwendige toestand geeft, over het algemeen, redenen tot dankbare tevredenheid.

In het binnenlandsch bestuur heerschen, bij voortduring, orde en regelmatigheid.

De land- en zeemagt blijven de loffelijkste blijken geven van krijgstucht en dienst-ijver.

Aan onze vlijtige landgenooten ontbreekt, schier nergens, de gelegenheid tot nuttige werkzaamheid; de verdienstelijke ingezetenen, welke achtervolgens uit het leger in de burgermaatschappij zijn teruggekeerd, hebben hun vroeger bedrijf weder opgevat, of andere middelen van bestaan gevonden.

De vooruitzigten op uitbreiding van handel en scheepvaart beginner zich meer en meer te verwezenlijken; bij dezelve wordt eene toenemende levendigheid bespeurd.

Het fabrijk-wezen ontwikkelt zich met kracht; de vorderingen, welke daarin, gedurende de twee laatste jaren, gemaakt zijn, gaan eene billijke verwachting te boven.

Zonder den lagen stand der graan-prijzen, zou de staat van den landbouw zeer voldoende zijn, daar van de meeste veldgewassen een ruime oogst is ingezameld.

De visscherijen worden, over het geheel, met voordeel gedreven, en breiden zich ongevoelig uit. De uitslag der groote visscherij, gedurende het afgeloopenjaar, was bevredigend.

Het onderhoud en de verbetering van vaarten en wegen, geschikt om de gemeenschap, zoo binnen ‘s lands, als met de naburige volken, ook ten behoeve van den landbouw, handel en fabrijken, te bevorderen, is een voorwerp van de bestendige zorg der Regering; zij voorziet daarin, naar mate der middelen en omstandigheden.

Het onderwijs blijft goede vruchten voortbrengen; wetenschappen en kunsten vinden steeds ijverige beoefenaars.

Het afgeloopen jaar is, voor onze dijken en zeeweringen, niet ongelukkig geweest.

De openingen, welke, in de tegenwoordige zitting, Mijnentwege, aan Uwe Vergadering zullen worden gedaan, zullen U Edel Mogenden bekend maken met de aanvankelijke uitkomsten der nieuwe inrigtingen, welke in Neêrlandsch Indie in werking zijn gebragt; de vooruitzigten te dezen blijven gunstig voor de toekomst.

De maatregelen op een gedeelte van het eiland Sumatra, ter oorzake van de vroegere storing der rust, genomen, zijn geschikt om alle bezorgdheid, in dit opzigt, te doen verdwijnen.

In alle de overige Oost-Indische Bezittingen heerscht volkomene rust.

Ook in de West-Indische Kolonien wordt dat voorregt genoten.

De voorspoedige gang van vele takken van volks-welvaart, geschraagd door den gunstigen toestand der Overzeesche Bezittingen, werkt in ruime mate en weldadig op de inkomsten van het Rijk; de opbrengst derzelve beantwoordt volkomen aan de verwachting en stelt Mij dan ook in staat de bestrijding der behoeften voor de volgende dienst, met eenige vermindering van lasten, aan Uwe Vergadering voor te dragen. De ontwerpen der wetten, tot de Staats-begrooting betrekking hebbende, welke gereed zijn, om aan U Edel Mogenden te worden aangeboden, zullen hiervan doen blijken.

Het crediet van den Staat blijft onwankelbaar vast; een voortgaand spaarzaam beheer, de Nederlandsche goede trouw en de medewerking Uwer Vergadering mogen tot waarborgen strekken, dat hetzelve niet geschokt zal worden.

Bij het meer en meer toenemen van de bezwaren der genen, voor welke de graanbouw een hoofdmiddel van bestaan is, heb lk gemeend gevolg te mocten geven aan de overwegingen, welke Mij, sedert een’ geruimen tijd, hebben bezig gehouden, nopens de meest geschikte middelen tot verbetering van hun lot. Bij de bepalingen, die daartoe eerlang aan U Edel Mogenden zullen worden voorgesteld, is vooral getracht, de vrijheid van den handel met de belangen van den nationalen landbouw in verband te brengen.

Ook op de aanmoediging der ontginning van woeste gronden en verdere landverbetering, zoo mede op eenige, door de ondervinding als nuttig aangeduide, wijzigingen in belastingswetten, stel Ik Mij voor, in den loop dezer zitting, het gemeen overleg van U Edel Mogenden in te roepen. Insgelijks zullen, niet slechts de in de vorige zitting onafgedane ontwerpen ter herziening van het Wetboek van Koophandel, met de vereischte veranderingen, maar ook het geheele derde Boek, ter tafel van Uwe Vergadering worden gebragt; terwijl de commissie van redactie zich ijverig onledig houdt met de herziening van het Wetboek van Strafvordering. Ik koester het vertrouwen, dat, vooral nu de Wet op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie reeds is tot stand gebragt, U Edel Mogenden, het belang eener Nationale Wetgeving waarderende, tot de vaststelling der nu in te leveren ontwerpen, gedurende deze zitting, gaarne zullen medewerken.

Ik dank de Voorzienigheid, dat het Mij, na de vijf moeijelijke jaren, welke sedert den Belgischen opstand zijn voorbijgegaan, gegund is, U Edel Mogenden, bij den aanvang Uwer gewigtige werkzaamheden, een bemoedigend overzigt van ’s Rijks tegenwoordigen toestand te hebben kunnen geven.

Zoo lang een godsdienstige zin en de geest van eendragt en orde het Nederlandsche Volk zullen kenmerken, blijve Ik de hope voeden, dat wij het behoud onzer tegenwoordige voorregten, en eindelijk eene blijde uitkomst, van de goedheid des Almagtigen, verwachten mogen.

Troonrede van 20 oktober 1834

Edel Mogende Heeren!

Het is mij des te aangenamer U Edel Mogenden, bij de opening dezer zitting, te kunnen mededeelen, dat onze betrekkingen tot de vreemde Mogendheden geruststellende zijn, en dat Ik van velen, bij voortduring, de blijken ontvange eener opregte vriendschap, – daar Ik nog altijd ben te leur gesteld in de billijke verwachting eener eindelijke regeling der door den Belgischen opstand zoo onverdiend geschondene regten en belangen van Nederland.

De onvoorziene belemmeringen, in den voortgang der onderhandelingen ondervonden, en welker wegruiming, ondanks de reeds aangewende pogingen, niet in Mijn vermogen is geweest, hebben Mij bedacht doen zijn op maatregelen, om de, uit dien staat van zaken voortvloeijende bezwaren, voor Mijne beminde onderdanen, zoo veel doenlijk, te verligten.

Aan de Schutterijen is, tot dat einde, een uitgestrekt verlof verleend. De lust tot oefening, de krijgstucht, de moed en de volharding, waarin zij, gedurende den diensttijd, met de vaste krijgsmagt en de militie van den Staat, steeds hebben gewedijverd, en de gevoelens, door dezelve, onder het eenstemmig gejuich der ingezetenen, bij den terugkeer tot de haardsteden en gewone bezigheden, aan den dag gelegd, – waarborgen de geestdrift, waarmede zij, op de eerste roepstem, zich op nieuw ten strijde zouden aangorden, om dáár henen te snellen, waar de handhaving van de eer, de veiligheid en ,de onafhankelijkheid van het vaderland, derzelver tegenwoordigheid mogt vorderen.

Intusschen is, door die verloven, waarin ook nu de vrijwilligers bij de zeemagt deelen, in de buitengewone uitgaven voor ’s Rijks verdediging, ieene vermindering te weeg gebragt, welke de hoop wettigt, dat de kosten, voor behoeften van gelijken aard, in het volgend jaar, geene verhooging van lasten noodzakelijk zullen maken.

Het binnenlandsch beheer blijft, in alle zijne deelen, regelmatig voortgaan;

de regering wordt, in haar toezigt over hetzelve, op eene loffelijke wijze, door de gewestelijke en plaatselijke besturen, ondersteund. Voor het openbaar onderwijs wordt bestendig die zorg aangewend, welke het gewigt der zaak vordert, en welke de omstandigheden gedoogen. De zucht voor de beoefening der wetenschappen en schoone kunsten verflaauwt niet.

Hoezeer de dijken en zeeweringen, door de stormen en hooge waterstanden, in den voorgaanden winter veel hebben geleden, mogen wij Ons echter in de bewaring voor gevreesde groote dijkbreuken en overstroorningen, dankbaar verheugen.

De inwendige middelen van bestaan leveren een bemoedigend geheel op. Terwijl handel en scheepvaart zich bij voortduring herstellen van de schokken, welke zij, gelijkelijk met die van andere landen, ten gevolge van staatkundige en andere gebeurtenissen hebben geleden, is het tevens verblijdend op te merken, dat ook de zoo belangriike visscherijen, zich in het algemeen staande houden.

In andere takken van nationale nijverheid, laat zich een gestadige voortgang bespeuren; verschillende hanteringen, van oudsher in Nederland gevestigd, herleven en breiden zich uit.

De lage stand der graanprijzen doet deszelfs invloed, ook op den vaderlandschen landbouw, gevoelen, en deze dealt in het lot, hetwelk die tak van nationale voorspoed ook elders ondervindt. De voorzieningen, welke geschikt zouden kunnen zijn, om, in overeenstemming met andere belangen, den landman en den grondbezitter eene opbeuring te verschaffen en hunne uitzigten te verbeteren, zijn het onderwerp mijner opzettelijke overwegingen. De inrigtingen, welke Ik in de Oost-Indische Bezittingen van den Staat heb doen invoeren, leveren voldoende uitkomsten op.

Die bezittingen zijn thans in de mogelijkheid gebragt, zich van derzelver geldelijke verpligtingen te kwijten, en er bestaat een redelijk vooruitzigt, dat zij daarmede zullen kunnen blijven voortgaan.

De vermeerdering van voortbrengselen aldaar, verspreidt haren weldadigen invloed over de scheepvaart en het handelsverkeer met het moederland, alwaar wederkeerig de pogingen om, door eigene voortbrengselen, in de behoeften van Neêrlands Indie te voorzien, daardoor aangemoedigd worden. De vroegere storing der rust, op een gedeelte van het eiland Sumatra, laat, ten gevolge der genomene maatregelen, geene bezorgdheid over. In alle de verdere Oost-indische bezittingen heerscht de volmaaktste orde. In de West-Indische Kolonien wordt datzelfde voorregt genoten. Het strekt Mij tot genoegen, aan U Edel Mogenden de verzekering te kunnen geven, dat de inkomsten des Rijks over het geheel aan de verwachtingen beantwoorden.

Het openbaar crediet, gegrond op de stipte nakoming onzer verbindtenissen en op de erkende Nederlandsche trouw, vestige zich meer en meer. De begrootings-wetten voor het volgend jaar, welke gereed zijn om ter tafel van Uwe vergadering te worden gebragt, zullen U Edel Mogenden doen zien, dat ik, niettegenstaande de moeijelijkheden, welke ons, bij voortduring, omringen, de vervulling van Uwen en Mijnen wensch, om de uitgaven van het Rijk gelijk te makes aan deszelfs inkomsten, nog mag doen gepaard gaan met eenige verligting voor de belastingschuldigen.

De, in Uwe vorige zitting, onafgedaan geblevene ontwerpen, tot herziening van eenige titels van het Wetboek van Koophandel, zullen, in de tegenwoordige, wederom worden voorgedragen, met die verbeteringen welke zijn voortgevloeid uit eene naauwgezette overweging der vroeger beraadslagingen.

Bovendien zal het grootste gedeelte van het handelsregt, de zeezaken betreffende, aan U Edel Mogenden kunnen worden voorgesteld, en Ik koester zelfs de hoop, dat ook de herziening der wet, betrekkelijk de organisatie van de regterlijke magt en het beleid der justitie, in deze zitting zal kunne worden tot stand gebragt.

Ik houde Mij verzekerd, Edel Mogende Heeren, dat Uwe vergadering, het groot belang der voltooijing van de Nationale Wetgeving waarderende gaarne met Mij zal medewerken, om daaraan, met ijver, de laatste hand te leggen.

Alzoo, te midden van de onrust, die in andere landen heerscht, onder inroeping van den Goddelijken zegen, met kalmte en eensgezindheid voortgaande in de regeling der inwendige belangen en de vestiging der Nederlandsche instellingen, naar de behoeften en den geest van onzen landaard zullen wij, ook daardoor, toonen, de ware voorgangers te zijn van dat getrouwe volk, hetwelk, gelaten onder onschuldig lijden, en vreemd van de zucht tot nieuwigheden, alleen in standvastigheid, eendragt en gehechtheid aan wet en orde, de echte kenmerken ziet van liefde voor het vaderland.

Troonrede van 21 oktober 1833

Edel Mogende Heeren!

Zoo Ik mij altijd met genoegen in het midden bevinde der Vertegenwoordigers van het edele Volk, dat niet ophoudt, mij, onder de zorgen des bestuurs, op te beuren, het is vooral bij de moeijelijke omstandigheden, in welke Ik nu, voor de vierde maal, Uwe gewone Vergadering opene, dat de tegenwoordigheid van U Edel Mogenden mij welkom is, vermits zij op nieuw de gelegenheid zal aanbieden om, met gemeen overleg, op wederkeerig vertrouwen gegrond, de gewigtigste aangelegenheden van het dierbaar Vaderland te behandelen, en getuigenis te geven van de eenstemmigheid onzer inzigten. Met dankbaarheid gedenke Ik, bij den aanvang dezer zitting, aan den zegen, welke mijn Huis, kort na den afloop der vorige, is te beurt gevallen, in de geboorte eener tweede telg van mijnen beminden jongsten Zoon, en aan de hartelijke deelneming mijner onderdanen in die gelukkige gebeurtenis. Onze tegenwoordige betrekkingen met de verschillende Mogendheden boezemen gerustheid in; van sommigen derzelve ontving Ik, nog dezer dagen, bewijzen van wezenlijke vriendschap.

Gedurende den loop Uwer vorige zitting, werden de onderhandelingen, tot regeling der gevolgen van den Belgischen opstand, tijdelijk vervangen door dwangmiddelen tegen Nederland, waarvan de geschiedenis nog geen voorbeeld, in vollen vrede, opleverde; de latere hervatting dier onderhandelingen, waarin de dezerzijds betoonde toegevendheid en verlangen naar voleindiging door nieuwe zwarigheden werden beantwoord, heeft, dusverre, niet geleid tot afdoening; U Edel Mogenden zullen uit de mededeelingen, welke, mijnentwege, binnen weinige dagen, daaromtrent aan Uwe Vergadering zullen gedaan worden, ontwaren, dat, bij die onderhandelingen, de eer, de waardigheid, en de wezenlijke belangen van de Natie, steeds uitstekend zijn op het oog gehouden. Ik blijve de hoop voeden op eenen redelijken afloop derzelve, en, mogt ook de staatkunde van Europa de verwachting eener billijke ondersteuning onzer onmiskenbare regten gedeeltelijk te leur stellen, dan nog zal Oud-Nederland zich zijne volharding in de drie laatste jaren niet beklagen; maar, met voldoening terugziende op het gegeven voorbeeld van zelfstandigheid en gehechtheid aan wet en orde, te midden van den tuimelgeest der eeuw, zijn gedrag met gerustheid aan het oordeel van tijdgenooten en nakomelingen overlaten.

Onder de smartelijke gewaarwordingen, welke de maatregelen der Engelsche en Fransche Regeringen in het vorig jaar deden ontstaan, vond het vaderlandsch gevoel eene vertroosting in het gedrag der zee- en landmagt, die, voor het oog van geheel Europa, de eer van den Nederlandschen naam waardiglijk bleven handhaven.

lk ben innig getroffen geweest over de wijze, waarop de Natie hare erkentenis aan de dappere strijders, aan de gewonden, en aan de nagelaten betrekkingen der gesneuvelden, heeft betoond.

De staat Onzer krijgsbenden is, bij voortduring, gunstig; zij blijven den roem ophouden van geestdrift, tucht, tucht en geoefendheid; een gedeelte der legermagt is thans, door uitgebreide verloven, aan deszelfs betrekkingen en gewone werkzaamheden terug gegeven. De belemmering, welke Neerlands scheepvaart en handel hebben ondervonden, is met geduld doorgestaan; bij het ophouden van dezelve, hebben onze nijvere landgenooten, tot herstel van het geledene, dadelijk de loffelijkste werkzaamheid aan den dag gelegd.

De landbouw was, over het algemeen, in ruime mate gezegend, en in vele takken van volksvlijt is een nieuw leven bespeurd, waarvan ik mij de beste gevolgen mag beloven, ook in betrekking tot Onze kolonien.

In de Oost-Indische bezittingen heerscht, volgens de jongste berigten, eene gewenschte rust; de verbetering van den staat der geldmiddelen gaat aldaar hand aan hand met de toenemende uitbreiding der teelt van belangrijke voortbrengselen, en van beiden wordt, ook in Nederland, de weldadige invloed ondervonden.

De West-Indische bezittingen hebben de stremming van gemeenschap, die echter het wederzijdsch verkeer niet geheel heeft doen ophouden, met kalmte verduurd.

In alle onze kolonien heeft, onder die omstandigheden, de geestkracht der ingezetenen zich ten gunstigste vertoond, en hebben alle standen gewedijverd in bewijzen van verknochtheid aan het moederland.

De binnenlandsche aangelegenheden worden bij voortduring, met belangstelling gade geslagen; de Regering ondervindt daarin de loffelijkste ondersteuning der gewestelijke en plaatselijke besturen; zij gaat, met beradenheid, voort met de invoering van doelmatige vereenvoudigingen.

Alle de deelen van het openbaar onderwijs, blijven aan mijne zorg beantwoorden.

De wetenschappen worden steeds, met den besten uitslag, beoefend.

Indien de kunsten den druk der tijden noodwendig moeten gevoelen, mag men echter, zelfs op dit oogenblik, met voldoening wijzen op menig voorwerp, hetwelk de blijken oplevert, dat onze kunstenaars zich niet laten ontmoedigen.

De laatste winter is gelukkig geweest voor onze uitgestrekte zee- en rivierwaterkeeringen; maar de jongste stormen hebben aan dezelve veel schade toegebragt, welker herstelling zonder verwijl is aangevangen.

Onze geldmiddelen zijn in eenen goeden toestand; de ruime deelneming der ingezetenen in de laatste leening, en de regelmatige opbrengst der lasten, door gepaste wetten verzekerd, stellen mij in staat, om, voor het tegenwoordige, in alle de behoeften te voorzien, en de openingen, welke, daaromtrent, mijnentwege, aan U Edel Mogenden zullen gegeven worden, kunnen, zoo Ik Mij vleije, ten bewijze strekken, dat het openbaar krediet, hetwelk ons bestendig is bijgebleven, op welberekende gronden rust.

De begrootings-wetten, welke ik, eerlang, in uwe vergadering zal doen voorbrengen, zullen U Edel Mogenden doen blijken van mijn verlangen, van den eenen kant, om het stelsel onzer middelen tot een goed geheel te brengen, en, van de andere zijde, om de bespoedigde invoering van gelijkmatige lasten, over alle de grond-eigendommen, door tegemoetkoming te begunstigen.

De titels van het burgerlijk wetboek, welke nog onafgedaan zijn gebleven, zullen insgelijks ter beraadslaging, aan U Edel Mogenden worden aangeboden. – Ik vertrouw in staat te zullen zijn om, bovendien, nog onderscheidene andere, niet min gewigtige, gedeelten der nationale wetgeving aan het onderzoek uwer vergadering te onderwerpen.

Edel Mogende Heeren! Ik rekene wederom als altijd, op uwe ijverige medewerking tot bevordering van ’s Rijks belangen, gedurende uwe tegenwoordige bijeenkomst. Ik wensche, dat zij niet voorbijga, zonder Ons den eindpaal te doen zien van den onzekeren toestand, waarin het vaderland, na den afval der zuidelijke gewesten, nog verkeert. Volgen wij intusschen, met kalmte en standvastiglijk, den weg der rede en waarheid, welken wij tot hiertoe, te midden der moeijelijkste omstandigheden, met eendragt hebben bewandeld; zoo mogen wij steeds, onder alle verdere gebeurtenissen, met een gerust geweten, en met een onbepaald vertrouwen op den Allerhoogsten, de toekomst verbeiden, die Nederland beschoren is.

Troonrede van 15 oktober 1832

Edel Mogende Heeren!

Gedurende de laatste maanden uwer pas geslotene zitting, deed zich meer dan eens het gegronde vooruitzigt op, dat Ik, bij de opening uwer tegenwoordige vergadering, aan U Edel Mog. het einde zoude mogen aankondigen van den bezwarenden toestand, waarin dierbaar Vaderland sinds meer dan twee jaren, ten gevolge van den België opstand, verkeert. Mijne billijke verwachting heeft zich echter niet verwezenlijkt. De gematigdheid, van de zijde van Noord-Nederland aan dag gelegd, en de opofferingen, door Mij zelven aangeboden, in plaats tot eene redelijke schikking te leiden, hebben laatstelijk slechts eene vermeerdering der Ons tegengestelde eischen voortgebragt. Uwe vergadering zal zich de mededeelingen, welke Mijnentwege nopens den stand onderhandelingen staan gedaan te worden, kunnen overtuigen, dat de dezerzijds daarin betoonde toegevendheid de uiterste grenzen is genaderd, welke haar, door ‘s-lands bestaan, eer en afhankelijkheid zijn zijn afgebakend.

Intusschen is het Mij aangenaam aan U Edel Mogenden te kunnen betuigen,dat Ik van de vreemde Mogendheden veelvuldige blijken ontvange van deelneming. Niet minder strekt het Mij, in die gesteldheid van zaken, tot genoegen aan Uwe Vergadering de verzekering te geven, dat onze verdedigingsmiddelen, overal langs de grenzen, op eenen voldoenden voet gebragt zijn, en dat de toestand der zee- en landmagt, welker geoefendheid en krijgstucht, zoo wel als haar volhardende moed, den hoogsten lof verdienen, volkomen beantwoordt aan de zorgen, die daaraan onafgebroken worden besteed.

Mogten onverhoopt de belangen van het Vaderland eene nog grootere krachtsontwikkeling vereischen, dan is daartoe het noodige, van nu af aan, met vol vertrouwen op de gezindheid der Natie, door Mij voorbereid.

De gewestelijke en plaatselijke Besturen hebben de werkzaamheden, betrekkelijk de oproepingen en ligtingen voor de nadonale militie en schutterijen, wederom in dit jaar, met orde, beleid en het beste gevolg, volbragt. De dienstpligtigen betoonen de grootste bereidwilligheid om zich aan hunne wapenbroeders aan de sluiten. Allen wedijveren met Onze vaste krijgsmagt in trouwe pligtsbetrachting.

Het lot der betrekkingen van ’s lands verdedigers wordt met edelmoedigheid verzekerd en de gewapende dienst daarenboven door ruime giften van de ingezetenen aangemoedigd.

Niettegenstaande de buitengewone toerustingen binnenslands, zijn Onze kolonien van de noodige schepen en troepen voorzien, en is aan den handel en de visscherijen de vereischte bescherming verleend.

In de overzeesche bezittingen heerscht de gewenschte inwendige rust.

De minkostbare inrigting, welke in Oost-Indie is kunnen worden daargesteld, en de meerdere uitbreiding aldaar aan den landbouw gegeven, waarvan de weldadige invloed reeds merkbaar wordt ondervonden, wettigen de hoop, dat Onze Oost-Indische bezittingen, voor het vervolg, eene nog ruimere bron voor handel en welvaart zullen openen.

Ook voor de West-Indische volkplantingen is onlangs meer vereenvoudiging in het bestuur verordend; de daaruit voortspruitende besparing, gepaard met andere begunstigende maatregelen, zal aanvankelijk ter leniging kunnen strekken van de bezwaren, die de nijverheid aldaar drukken, en welker verdere opheffing, zoo vcel mogelijk, het onderwerp Mijner bijzondere aandacht blijft uitmaken.

In onzen handel en scheepvaart is veeleer eene toenemende levendigheid dan teruggang bespeurd; door den drang der omstandigheden, in deze of gene rigting belemmerd, hebben dezelve zich, door het beleid onzer kooplieden en reeders, in eene andere strekking weder aanmerkelijk uitgebreid; Wij bekleeden dus steeds onder de handeldrijvende volken de plaats die ons toekomt, en die ik wensche, wat ook ontrouw of geweld zouden pogen te ontnemen aan Mijne beminde onderdanen, mede voor de toekomst, te verzekeren. De landbouw is door cen vruchtbaar jaar gezegend geworden, en ook in vele andere bedrijven is eene mate van welvaart genoten, die, te midden der rampen, welke het vaderland treffen, onze dankbare opmerking verdient. In alle de takken van het binnenlandsch beheer is een geregelde gang; de verschillende Besturen kwijten zich met orde en naauwgezetheid van hunne pligten.

De staat onzer zee- en rivier-werken is voldoende, en wij hebben dienaangaande dit jaar geene bijzondere onheilen te betreuren.

Kunsten en wetenschappen bloeijen, hoezeer dan ook de tijdsomstandigheden daarop noodwendig van invloed zijn. Het onderwijs, waaraan alle standen dat gevoel van ware vrijheid en verlichting te danken hebben, waardoor Oud-Nederland zoo zeer uitmunt, handhaaft deszelfs roem. De vernielende ziekte, welke bijkans geheel Europa geteisterd heeft, en waarvan wij, tot voor weinige maanden, nog genadiglijk bevrijd waren gebleven, is eindelijk ook dit Rijk binnengedrongen. In vergelijking met andere landen, levert het geheel getal van hen, welke door dezelve aangetast, en ook van hen, welke daaronder bezweken zijn, geene ongunstige uitkomst op. Algemeene, gewestelijke en plaatselijke maatregelen, met zorg beraamd en uitgevoerd, en ondersteund door den ijver der geneeskunst-oefenaren, werken te zamen, om het kwaad, zoo veel mogelijk, te keer te gaan of te verzachten, en bieden een bemoedigend vooruitzigt aan, dat, onder den Goddelijken zegen, de plaag weldra van ons wijken zal. Vele belangrijke punten van wetgeving zullen wederom de aandacht Uwer vergadering bezig houden.

Onderscheidene ontwerpen, tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, Zijn reeds gereed om aan U Edel Mogenden te worden aangeboden; Ik koester zelfs de hoop, dat het geheel Burgerlijk Wetboek in deze zitting zal kunnen worden voltooid.

Voortgaande op het reeds ingeslagen spoor, zal Ik ook eerlang bij U Edel Mogenden, benevens de begrooting der Staatsbehoeften over het volgende jaar, die middelen doen in overweging brengen, welke de meest doeltreffende zijn voorgekomen tot bestrijding van dezelve.

Voor de buitengewone uitgaven, die het gevolg kunnen zijn van eenen langeren duur der tegenwoordige omstandigheden, wensche Ik het middel verder aan te wenden, hetwelk, door U Edel Mogenden vroeger goedgekeurd, den bijval der belanghebbenden zóó ruim heeft verworven, dat de noodzakelijkheid van niet vrijwillige bijdragen weldra vervallen was, het openbaar krediet meer en meer gevestigd wierd, en de Schatkist, met orde en spaarzaamheid bestuurd, daardoor tot de regelmatige voldoening van alle uitgaven is in staat gesteld gebleven.

Zwaar zijn intusschen de lasten, welke bij voortduring der Natie moeten worden opgelegd, en de toekomst blijft nog beneveld.

Maar de gevoelens van eer en vaderlandsliefde, welke de ingezetenen eendragtelijk bezielen, doen hun die lasten met algemeene welwillendheid dragen, en met geestdrift hunne offers brengen tot handhaving en bescherming van hun volksbestaan.

Die gevoelens mogen Ons gerust stellen, Edel Mogende Heeren! Een volk dat, zijner vaderen roem gedachdg, zich in deze dagen, door gehechtheid aan wet en orde, zoo luisterrijk kenmerkt, heeft aanspraak op eerbied van buiten.

In deszelfs zamenstemming en in de regtvaardigheid onzer zaak, vinden Wij den krachdgsten steun tot gezamenlijke behartiging van ’s Rijks belangen en de gegrondste hoop, dat Wij, gesterkt door een vol vertrouwen op den Almagtigen Regeerder der wereld, te zijner tijd, aan onze landgenooten de vruchten zullen mogen doen plukken van de edelste volharding.

Troonrede van 17 oktober 1831

Edel Mogende Heeren!

De moeijelijke omstandigheden, waarin het vaderland zich sedert meer dan een jaar bevindt, hebben Uwe vorige zitting doen aansluiten aan die, welke Ik heden opene.

In den loop van dat jaar is uwe vergadering achtervolgens bekend gehouden met den gang der gebeurtenissen en onderhandelingen, ten gevolge van den gewapenden afval der Belgische gewesten. U Edel Mogenden zullen zich hebben overtuigd, dat de ijverigste pogingen van het Bestuur, gedurende al dien tijd, vruchteloos geweest zijn, om, door het verkrijgen van billijke schikkingen, den noodlottigen staat van overspanning te doen ophouden, waartoe het getrouwe Noord-Nederland door den Belgischen opstand gedwongen is.

Intusschen heeft de Natie, bij de opofferingen, die daarmede reeds verbonden waren, eene veerkracht ontwikkeld, welke troostrijke vooruitzigten opent. Zij heeft aan Europa het schitterend voorbeeld gegeven van duurzame gehechtheid aan godsdienstige beginselen en aan maatschappelijke orde; zij is emstig gezind om zich op dat standpunt te handhaven, en die gezindheid moet op haar aanzien onder de Mogendheden, en op de beslissing van haar lot, van krachtigen invloed zijn.

De vrijwilligers, de schutterijen en militie hebben, in dapperheid en volharding, gewedijverd met de vaste zee- en landmagt van den Staat; ondersteund door de geestdrift, welke alle mijne onderdanen bezielt, zijn hunne diensten voldoende geweest, niet alleen om den vaderlandschen grond te beveiligen, maar zelfs om eenen vijand, die bijna eene dubbele bevolking telt, op zijnen grond aan te tasten en te verslaan, in het binnenste van zijn land door te dringen, en hem geen middel van redding over te laten, dan het inroepen van vreemde hulpbenden.

Alle de bewijzen van trouw en onverschrokkenheid, door ’s Rijks verdedigers gegeven, en daaronder zoo menige daad van uitstekenden heldenmoed, liggen bij ons versch in het geheugen, en zullen in dankbare herinnering blijven bij de nakomelingschap.

Het is dan ook niet noodig geweest den landstorm, welks oproeping bij de opening uwer vorige vergadering werd voorbereid, te doen bijeen komen; van deszelfs leden zullen, voor alsnog, geene andere dan plaatselijke diensten worden gevraagd, welke zij reeds in vele steden, te zamen met vrijwilligers van alle standen, die- daartoe aan hen hebben aangesloten, met loffelijen ijver volbrengen.

Er wordt echter niets verzuimd, om, bijaldien de hoop op eene spoedige en behoorlijke schikking nog niet mogt worden verwezenlijkt, zich, tot het bedingen van eenen eervollen vrede, verder ten oorlog voorbereid te houden.

Daartoe is eene buitengewone ligting der nationale militie en de mobilisatie der manschappen, tot den eersten ban der schutterijen van het tegenwoordig jaar behoorende, bevolen; terwijl de kweekelingen der Hoogescholen en Athenaea, die, zoo moedig te wapen gesneld, onlangs tot de letter-oefeningen zijn teruggekeerd, zich gereed houden, om het zwaard weder op te nemen, zoodra de verdediging of de eer van het Vaderland zulks vorderen.

Te midden van de rampen, die dat Vaderland, zoo onverdiend, treffen, worden bij voortduring de vriendschappelijke betrekkin en met de andere Mogendheden onderhouden en aangekweekt. De moeijelijkheden, welke de regeling van de Rijnvaart vele jaren belemmerden, zijn, door het sluiten eener overeenkomst met de Rijn-oeverstaten, thans uit den weg geruimd, en is die overeenkomst bereids in werking.

Het strekt mij tot genoegen aan U Edel Mogenden te kunnen mededeelen, dat de staat van den landbouw, over het algemeen, sedert vele jaren niet zo voldoende was als in het tegenwoordige. De oogst is boven verwachting gunstig, uitgevallen.Terwijl andere Staten door eene heerschende en zich steeds verbreidende ziekte geteisterd worden, is Nederland, onder Gods zegen, daarvan tot nu toe verschoond gebleven. Reeds in het laatst van het verleden jaar zijn de noodige maatregelen genomen, om hare overbrenging door de scheepvaart voor te komen; de middelen tot verdere afwending derzelve, en om, bij het onverhoopt inbreken der kwaal, haren voortgang te beteugelen en te stuiten, worden, met overleg van deskundigen, beraamd en voorbereid. Handel, scheepvaart en alle daaraan verbondene takken van volksbestaan hebben, door de belemmerde gemeenschap, en door de onzekerheid, uit den schok der staatkundige gebeurtenissen en andere omstandigheden geboren, overal, en ook in dit Rijk, geleden; deze bijkomende rampen, hoe smartelijk ook, zijn echter uit haren aard voorbijgaande, en zullen derhalve geen blijvenden invloed op onze betrekkingen uitoefenen.

Het kanaal door het eiland Voorne is dit jaar voor de scheepvaart geopen geworden, en voldoet, in alle opzigten, aan de verwachting.

Het ontwerp van eene nieuwe wet en tarief op de regten van in-, uit- en doorvoer, wordt met zorg overwogen, om vervolgens ter tafel van U Ed Mogenden te worden gebragt; dat ontwerp zal, naar Mijne overtuiging, de welvaart van Oud-Nederland meest bevorderen, wanneer hetzelve strekken kan, om eene geheele ontheffmg van den handel naar buiten, met eene behoorlijke bescherming van eigen vlag, landbouw en nijverheid te vereenigen.

De inwendige rust, die zoo gelukkiglijk in de Oost-Indische bezittingen is hersteld, oefent eenen weldadigen invloed uit op de onvermoeide pogingen welke, tot het herstel der geldmiddelen, aldaar worden aangewend. De openingen, daaromtrent in Uwe tegenwoordige zitting te geven, zullen daarvan aan U Edel Mogenden doen blijken.

In de West-Indische bezittingen wordt de nijverheid gedrukt door bezwaren, welker leniging, zoo veel mogelijk, thans het onderwerp is Mijne bijzondere aandacht.

De geldmiddelen van den Staat zijn, niettegenstaande de moeijelijkheden waarin wij ons, ten gevolge van den opstand in de Belgische gewesten bevonden hebben, buiten verwarring gebleven; de medewerking en vol harding Mijner getrouwe landgenooten, hebben de regelmatige nakoming van alle verbindtenissen bevorderd; de voldoening der renten van de publieke schuld is geen oogenblik vertraagd gebleven, en de belangrijke uitgaven voor vloot en leger hebben maandelijks met de meeste naauwgezetheid plaats gehad.

Bij het zamenstellen der wetten voor de uitgaven van het volgend jaar, en de middelen om die te bestrijden, heb Ik getracht, de meeste spaarzaamheid in de eersten, met het minste bezwaar in de laatsten te doen gepaard gaan. Die wetten zullen eerstdaags aan Uwe Vergadering worden overgebragt. De toestand van het Rijk maakt groote lasten onvermijdelijk, maar lk zal dezelve met vertrouwen aan U Edel Mogenden voordragen, bekend, zoo als Ik ben, met de eenstemmige gezindheid van mijn beniind Volk, om alle middelen bij te dragen, die noodig zijn, ten einde aan vriend en vijand te toonen, dat, onder alle de beproevingen, welke het der Voorzienigheid behagen mogt ons te doen wedervaren, niet slechts in alle de behoeften van den Staat zal kunnen worden voorzien, maar de beginselen, de eer, de vrijheid en het volksbestaan van Oud-Nederland, op de krachtdadigste wijze gehandhaafd, en alzoo ook deszelfs openbaar krediet en nationale onafhankelijkheid verzekerd zullen worden.

Ik heb het geraden geacht, de reeds aangenomen wetboeken, mitsgaders de wet op de regterlijke organisatie, aan eene herziening te onderwerpen, ten einde derzelve met de belangen der Oud-Nederlandsche gewesten meer in overeenstemming te brengen.

Ik koester de hoop om, reeds in deze zitting van U Edel Mogenden, een gedeelte van die gewigtige werkzaaniheden aan de beraadslagingen Uwer vergadering te zullen kunnen aanbieden.

Edel Mogende Heeren! Onze toekomst ligt nog in het duistere, maar wij mogen de beslissing van ons lot, met vertrouwen, van het wijs en goed bestuur des Allerhoogsten te gemoet zien; want onze zaak is regtvaardig, en alle ingezetenen volharden, met godsdienstigen zin, in het eenstemmig voornemen, om goed en bloed veil te hebben voor het behoud van het dierbare Vaderland.

Troonrede van 18 oktober 1830

Edel Mogende Heeren!

Uwe ijverige raadplegingen gedurende de onlangs gehouden buitengewone vergaderingen der Staten-Generaal, en het beleid, het doorzigt en de vaderlandsliefde, welke daarbij opnieuw zijn aan den dag gelegd, hebben, in derzelver gevolgen, Mijne hoop niet vervuld. Billijk had Ik mogen verwachten, dat een dadelijk grondwettig onderzoek van voorgebragte wenschen en bezwaren, vooral bij de geblekene overeenstemming tusschen den Vorst en de vertegenwoordigers van het volk, dien zedelijken invloed zouden hebben uitgeoefend, welke noodig was, om intusschen overal de rust en orde te doen terugkeeren. Mijne verwachting is op eene treurige wijze teleur gesteld.

Tot daartoe was de naleving der wet en wettelijke vormen, door de eerste voorstanders der geopperde wenschen en bezwaren, altijd op den voorgrond geplaatst. Nu echter beantwoordde die beradene gang niet meer aan de onstuimige driften der leiders eener verblinde en opgeruide menigte; zij bragten eenen gewelddadigen opstand te weeg; en de pogingen der krijgsmagt van den Staat, tot ondersteuning van den wensch der welgezinden, zijn ontoereikende geweest om dien opstand te bedwingen.

Reeds vóór de aankomst te Brussel werd de krijgsmagt, welke bescherming kwam aanbrengen, feitelijk aangerand, en, hoezeer voorafgegaan door eene plegtige aankondiging van zachtmoedigheid en vrede, ontmoette haar, in die stad, de moorddadigste wederstand. De gewapende afval van het wettig gezag heeft zich, sedert, in de zuidelijke gewesten meer en meer, en met zulk eene schrikbarende snelheid, uitgebreid, dat Ik, tot beveiliging en verdediging der getrouwe Noordclijke provinden, en van derzelver handel, de noodige maatregelen ten aanzien van land- en zeemagt genomen, de schutterijen gedeeltelijk mobiel verklaard, de dienst van den landstorm voorbereid, en eene oproeping tot vrijwillige wapening gedaan heb. De geestdrift, waarmede daaraan wordt beantwoord, en de nieuwe blijken van liefde voor mijn Huis, welke Mij bij die gelegenheid gegeven zijn, hebben het leed verzacht, hetwelk mijn hart vervult, bij de gedachte, dat het eene hoop muitelingen heeft mogen gelukken, eene zoo belangrijke en beweldadigde bevolking af te trekken van die Regering, onder welke zij tot eenen te voren nooit gekenden trap van voorspoed en rijkdom was opgeklommen, en voor hare algemeene en bijzondere regten zoo wel als voor hare staatkundige, burgerlijke en godsdienstige vrijheden, de ruimste bescherming had ondervonden.

Mijne blijvende verwachting, dat het grootste deel dier bevolking deze weldaden, bij ernstig nadenken, terug moest wenschen, heeft Mij geleid tot het besluit, om aan Mijnen beminden Zoon, den Prins van Oranje, bij het tijdelijk bestuur der trouw geblevene gedeelten der Zuidelijke gewesten, tevens op te dragen, om, door middelen van overreding, zoo mogelijk, de afvallige gedeelten nog tot de wettige orde te doen wederkeeren.

Ik heb alzoo, door eene administrative scheiding, de ontwikkeling van het verklaard gevoelen der Staten-Generaal, in hunne jongste buitengewone zitting, voor zoo veel van Mij afhing, voorbereid, waardoor thans mijne zorgen zich meer uitsluitend tot de Noordelijke Gewesten bepalen, en derzelver krachten en middelen alleen in hun belang zullen worden aangewend; terwijl Ik tevens aan alle Mijne onderdanen, en aan geheel Europa, het bewijs heb gegeven, dat niets is onbeproefd gelaten, om de afgedwaalden terug te brengen.

Gesterkt door de innige bewustheid, dat Ik den plegtigen eed, door Mij op de Grondwet gedaan, ben nagekomen, en onvermoeid werkzaam ben geweest, om de welvaart van het Nederlandsche volk, met al Mijn vermogen, te bevorderen, zie ik den uitslag dier pogingen en van de beraadslagingen mijner Bondgenooten, welke dit Rijk gewaarborgd en den tegenwoordigen toestand van deszelfs Zuidelijke gewesten tot een onderwerp hunner ernstige overwegingen gemaakt hebben, met kalmte te gemoet. Het leger heeft zich, over het algemeen, wegens deszelfs dapperheid, met gematigdheid gepaard, mijne tevredenheid waardig gemaakt. Ik moet intusschen diep betreuren, dat, in de laatste tijden, een zoo groot gedeelte van hetzelve, door verkeerde begrippen of bedriegelijke beloften mislaid, eed en pligt verzaakt en zijne vaandels verlaten heeft.

Onder de omstandigheden, waarin het Koningrijk zich bevindt, en die zoo sterk verschillen van den staat van vrede, heb Ik Mij verpligt gevonden uwe tegenwoordige sitting te ’s Gravenhage te openen. Het strekt Mij tot genoegen, bij die gelegenheid, ter kennis van U Edel Mogenden te brengen, dat Ik, bij voortduring, van de vreemde Mogendheden de verzekering ontvange van hare opregte deelneming en van hare vriendschappelijke gevoelens.

Het is Mij niet minder aangenaam, aan U Edel Mogenden te kunnen mededeelen, dat de moed en volharding der krijgsmagt een einde hebben gemaakt aan den oorlog, die het eiland Java heeft geteisterd, en dat op de verdere overzeesche bezittingen, volgens de laatste berigten, eene gewenschte rust bleef heerschen.

De oogst is, over het algemeen, ten gevolge der menigvuldige regens, min voordeelig geweest; Ik heb alle voorzorgen genomen, die onder mijn bereik waren, ten einde, gedurende den naderenden winter, in de behoeften der armen en minvermogenden zoude kunnen worden voorzien.

De inwendige toestand van het Rijk levert, voor het tegenwoordige, een onoverkomelijk beletsel op, om, op goede gronden, den staat van ontvangsten en uitgaven voor het naastvolgend jaar te begrooten. Het is mij daarom meest verkieslijk voorgekomen de voortduring van hetgeen bestaat, zoo veel doenlijk, te verzekeren. Een ontwerp van wet, daartoe strekkende, en waarbij dan ook alle veranderingen, welke in de gewone inkomsten zouden hebben plaats gehad, buiten uitvoering zullen blijven, zal eerstdaags aan U Edel Mogenden worden aangeboden.

Naar aanleiding der verklaring, bij de opening uwer jongste buitengewone zitting gedaan, is door mij een maatregel genomen, om voorloopig in de dringende behoeften der schatkist te voorzien; de vaderlandsliefde der ingezetenen doet het welgelukken van denzelven hopen. Die maatregel behoort echter door nadere wettelijke bepalingen te worden opgevolgd, welke, in den loop dezer zitting, ter tafel van U Edel Mogenden zullen worden gebragt.

Hoe bezwarend de staat van zaken ook zijn moge, behoort niet te min, ten aanzien van de uitdelging der staatsschuld, aan het beloofde voldaan te worden, en Ik stel mij dierhalve voor, ook een ontwerp omtrent den inkoop en de aflossing van schuld aan uwe Vergadering voor te dragen.

Tot krachtdadige beteugeling en bestraffing van bedrijven en woelingen, welke kwalijkgezinden zich zouden mogen veroorloven, om in de getrouw geblevene gewesten en streken de gemoederen in gisting te brengen, en den opstand, ware het mogelijk, voort te planten, zal insgelijks de medewerking van U Edel Mogenden door Mij ingeroepen worden. lk heb het intusschen dringend noodzakelijk geacht, hieromtrent voorloopige maatregelen te nemen, en voorschriften van toezigt en voorzorg, met opzigt tot vreemdelingen en doorreizende personen, vast te stellen.

Ter voldoening aan den billijken wensch, door U Edel Mogenden bij onderscheidene gelegenheden geuit, was het tijdstip der invoering van de nationale wetgeving en der regterlijke instellingen, door Mij op den 1sten Februarij van het volgend jaar bepaald. De opstand, in de Zuidelijke provincien uitgebarsten, maakt het thans onmogelijk, dien wensch, op het vastgestelde tijdstip, te verwezenlijken, en zal dan ook, uit dien hoofde, met de aanvankelijke vestiging van den Hoogen Raad, voor als nog, niet kunnen worden voortgegaan.

Edel Mogende Heeren! De snelle loop der gebeurtenissen, doorwelke dit Rijk, zins weinige weken, geschokt is, kan van invloed worden op meer andere onzer instellingen; de uitkomst dier gebeurtenissen is nog niet te voorzien; en de geheel onverwachte tijdingen, heden uit Antwerpen ontvangen, strekken op nieuw ten bewijze van den dagelijkschen voortgang der daadwerkelijke scheiding tusschen de twee groote afdeelingen van het Rijk.

Ik verbeide evenwel die uitkomst met vertrouwen, want mijn geweten is gerust. Ik mag bij voortduring rekenen op uwe medewerking, op die der getrouwe Noordelijke gewesten, op de ondersteuning mijner Bondgenooten, die het staatkundig stelsel van Europa steeds zullen handhaven, en Ik sta nog aan het hoofd van een volk, welks godsdienstige zin den besten waarborg schenkt voor de beschermende hoede des Almagtigen.

Troonrede van 13 september 1830

Edel Mogende Heeren!

De buitengewone Vergadering van U Edel Mogenden, welke heden opene, is, door den drang van droevige gebeurtenissen, gebiedend noodzakelijk geworden.

In vrede en vriendschap met alle volken van ons werelddeel, zag Nederland ook onlangs den oorlog in de overzeesche Bezittingen gelukkig geëindigd. Rustig bloeide hetzelve door orde, handel en nijverheid. Ik hield mij bezig met de zorg om de lasten van het volk te verligten, en allengskens in het binnenlandsch bestuur de verbeteringen in te voeren, die de ondervinding had aangewezen, toen eensklaps te Brussel, en, naar dat voorbeeld, weld ook in sommige andere plaatsen des Rijks, een oproer uitbarstte, gekenmerkt door tooneelen van brandstichting en plundering, waarvan de voorstelling aan deze Vergadering, voor mijn hart, voor het nationaal gevoel en voor de menschheid te bedroevend zijn zoude.

In afwachting der medewerking van U Edel Mogenden, welker zamenroeping mijne eerste gedachte is geweest, zijn onverwijld alle maatregelen genomen, die van mij afhingen, om den voortgang van het kwaad te stuiten, de welmeenenden tegen de slechtgezinden te beschermen en den ramp des burgeroorlogs van Nederland af te wenden.

Tot den aard en oorsprong van het gebeurde door te dringen, het doel en de gevolgen daarvan met U Edel Mogenden te doorgronden, is in het belang des vaderlands, op dit oogenblik, minder noodig, dan wel de middelen te onderzoeken, door welke de rust en orde, het gezag en de wet, niet alleen tijdelijk hersteld, maar veel meer duurzaam zullen kunnen gevestigd worden.

Intusschen, Edel Mogende Heeren! is het, bij den strijd der meeningen, bij het woelen der hartstogten en het bestaan van verschillende drijfveeren en bedoelingen, eene hoogstmoeijelijke taak, mijne zucht voor het welzijn van alle mijne onderdanen te vereenigen met de pligten, die ik aan allen verschuldigd ben en voor allen heb bezworen.

Daarom roep ik uwe wijsheid, uwe bedaardheid en uwe standvastigheid in, ten einde, gesterkt door overeenstemniing met de Vertegenwoordigers van het volk, met gemeen overleg, te bepalen, wat in deze treurige omstandigheden, voor het welzijn van Nederland behoort gedaan te worden.

Van vele zijden wordt gemeend, dat het heil van den Staat door eene herziening der grondwet, en zelfs door eene scheiding van gewesten, welke door verbonden en grondwet vereenigd zijn, zoude bevorderd worden.

Maar zulk een vraagpunt is alleen voor overweging vatbaar langs den weg, door die zelfde grondwet, aan welker voorschriften Wij allen door plegtigen eed verbonden zijn, voorgeschreven.

Die gewigtige vraag zal het voorname onderwerp uwer beraadslagingen uitmaken.

Ik verlang daarover de denkwijze en beschouwing van uwe vergadering te kennen, met die openheid en kalmte, welke het groot belang der zaak zoo bijzonder vordert; terwijl ik van mijne zijde, boven alles wenschende het geluk der Nederlanders, wier belangen door de Goddelijke Voorzienigheid aan mijne zorgen zijn toevertrouwd, te bevorderen, volkomen bereid ben met uwe vergadering mede te werken tot de maatregelen, die daartoe leiden kunnen.

Daarenboven strekt deze buitengewone bijeenkomst, om aan U Edel Mogenden kennis te geven, dat de belangen des Rijks, te midden van alles wat plaats heeft, het zamen blijven der militie, boven den tijd voor de gewone wapen-oefeningen, bij de Grondwet bepaald, thans gebiedend vorderen.

De voorziening in de geldelijke benoodigdheden, daaruit, en uit vele andere noodlottige gevolgen van het oproer, voortvloeijende, kan voorloopig uit de geopende credieten plaats hebben, doch zal de nadere regeling derzelve, in de aanstaande gewone Vergadering, een onderwerp uwer overwegingen moeten uitmaken.

Edel Mogende Heeren! Ik rekene op uwe trouw en vaderlandsliefde. Gedachtig aan den storm der omwentelingen, welke ook over mijn hoofd heeft gewoed, zal ik den moed, de liefde en de trouw, welke het geweld afgeschud, het volks-aanwezen gevestigd en den schepter in mijne hand gesteld hebben, evenmin vergeten, als de dapperheid, welke op het oorlogsveld den troon geschraagd en de onafhankelijkheid van het vaderland heeft verzekerd.

Volkomen bereid om aan billijke wenschen te gemoet te komen, zal Ik nooit aan partijgeest toegeven, noch met maatregelen instemmen, welke de belangen en welvaart der natie aan de driften of het geweld zouden opofferen.

Alle de belangen zoo mogelijk te vereenigen, is de wensch van mijn hart.

Troonrede van 19 oktober 1829

Edel Mogende Heeren!

Het genoegen zie Ik Mij wederom omringd door de Vertegenwoordigers van het Nederlandsche volk, hetwelk Mij, in de onderscheidene gewesten, die Ik sedert Uwe laatste vergadering bezocht heb, de ondubbelzinnigste blijken van verknochtheid gegeven en bij hernieuwing overtuigd heeft, dat de Natie Mij die gevoelens van liefde en vertrouwen toedraagt, waarop mijn hart den hoogsten prijs stelt, en waarop mijne aanhoudende zorgen voor haar geluk aanspraak geven.

Die zorgen zijn, door den Goddelijken zegen, rijkelijk beloond geworden. Gedurende de laatste jaren was de toestand van een groot gedeelte van het Rijk niet door Mij in oogenschouw genomen; onlangs mogt Ik getuige zijn van den merkbaren vooruitgang van de meeste takken van nijverheid en van de daaruit voortgevloeide welvaart; Ik heb alzoo de zekerheid verkregen, dat de genomene maatregelen, tot het doen vloeijen van alle bronnen van volksbestaan, goede vruchten dragen. Deze uitkomst doet Mij de hoop voeden, dat, bij het voortdurende genot van den vrede, Neêrlands bloei en het welzijn van deszelfs ingezetenen, meer en meer zullen toenemen.

Sedert Uwe laatste zitting is door Mij eene overeenkomst aangegaan, welke Mij blijde vooruitzigten aanbiedt en waarop ik Mij met de goedkeuring van U Edel Mogenden vleije. Zij betreft het voorgenomen huwelijk van Mijne beminde Dochter met den Prins Albert, jongsten Zoon van den Koning van Pruissen. Ik mag, met allen grond, van die verbindtenis de bevestiging verwachten, zoo wel van het geluk mijner eenige Dochter, als van de naauwe en veelvuldigde betrekkingen, welke, sedert onheugelijke tijden, de beide Huizen aan elkander verbinden.

Het is Mij aangenaam aan U Edel Mogenden, bij het opener dezer Vergadering, de verzekering te kunnen geven, dat Nederland, bij voortduring, door banden van vrede, vriendschap en goede verstandhouding, met alle Mogendheden vereenigd is.

Er is gegronde hoop, dat de maatregelen van het Bestuur in onze Oost-Indische Bezittingen, de aldaar bestaande onlusten tot een gelukkig einde zullen brengen. In het Moederland zijn al de vereischte middelen aangewend, om die maatregelen te ondersteunen, en aan Neêrlands magt in die gewesten eene kracht te verzekeren, welke vertrouwen mag inboezemen, in de handen van mannen, die door vroegere ondervinding zijn beproefd.

Onderscheidene ontwerpen van wetten zullen, op mijnen last, aan Uwe Vergadering ter overweging worden aangeboden. Die, welke betrekking hebben tot de algemeene Begrooting van Staatsbehoeften, in hare twee afdeelingen gesplitst, en tot de middelen ter bestrijding derzelve, bekleeden daaronder de eerste plaats, en zullen gevolgd worden door eenige anderen, tot regeling der wijze van heffmg van sommige belastingen.

De uitslag der beraadslagingen van U Edel Mogenden over de voordragt der gewone Staatsbegrooting, door Mij, in het voorlaatstejaar van het tienjarig tijdvak gedaan, heeft, op dat aangelegen onderwerp, een nieuw voorstel noodzakelijk gemaakt; het gemeen overleg deswege zal worden bevorderd, door de grondige kennis van ’s Rijks geldelijken toestand en belangen, welke in Uwe vorige zitting is verkregen. Aan U Edel Mogende zal blijken van de aangewende pogingen, om aan de destijds geuite wensch zoo veel mogelijk te gemoet te komen. Bij de bewustheid hieromtrent alle gedaan te hebben, wat het algemeen welzijn toelaat, mag Ik in dezen, me vertrouwen, ook bij de Staten-Generaal, op overeenstemming van beschouwing hopen, ten einde volgens de bedoeling der Grondwet, nog vóór den afioop van het tegenwoordig tijdvak, dat belangrijk deel van Onze Staatsinrigtingen, tot heil des Vaderlands, bevestigd worde.

Het wetboek van strafvordering, ten gevolge der gemaakte aanmerkingen met zorg herzien, en hetgeen verder de zamenstelling der regterlijke magt nog moet voorafgaan, zal insgelijks ter tafel van U Edel Mogenden worden gebragt, zoo dat Ik de verzekering kan herhalen, dat de invoering der nieuwe wetgeving alleen afhankelijk zal blijven van den afioop Uwer overwegingen te dezen.

Ook zal eene Wet op het openbaar onderwijs aan de beraadslagingen van U Edel Mogenden worden onderworpen, ten einde, door Ons gemeen overleg, meerdere vastheid te geven aan de milde beginselen, naar welke, met opzigt tot dat gewigtig onderwerp, moet gehandeld worden.

Voor zoo verre meer andere belangen, gedurende de tegenwoordige zitting, door wettelijke verordeningen zouden kunnen of moeten geregeld worden, om de welvaart en de vrijheden onzer landgenooten te verzekeren, vertrouw Ik, Edel Mogende Heeren! op de gereede medewerking Uwer vergadering te mogen rekenen.

Van mijnen kant kunnen mijn onderdanen zeker zijn, dat Ik, indachtig en getrouw aan de zinspreuk mijner Vaderen, tot handhaving en bevestiging der maatschappelijke orde, steeds al de middelen zal aanwenden, welke de Goddelijke Voorzienigheid Mij in handen gegeven heeft.

Troonrede van 20 oktober 1828

Edel Mogende Heeren!

Het strekt Mij tot een levendig genoegen, Mij thans wederom door de Vertegenwoordigers van het Nederlandsche Volk omringd te zien, ten einde gemeenschappelijk de belangen van het groote Huisgezin te overwegen, en door de voortgaande vestiging onzer Grondwettelijke instellingen, in derzelver waren zamenhang, de vastheid en duurzaamheid van Ons Staatsgebouw meer en meer te verzekeren.

Sedert Uwe laatste Zitting is Mijn Huis verblijd geworden door de geboorte eener Telg van Mijnen Beminden tweeden Zoon; deze heugelijke gebeurtenis heeft Zijne vurige wenschen, en die Zijner voortreffelijke Gemalin vervuld, en is vergezeld geweest van nieuwe en aangename blijken der deelneming van Onze landgenooten in het geluk hunner Vorsten.

Bijzonder aangenaam is het Mij, U Edel Mogenden, bij de opening dezer Zitting, wederom de verzekering te kunnen geven, dat Ik van alle Mogendheden bij voortduring bewijzen ontvange van welwillendheid en vriendschap.

De voorbereidende maatregelen tot uitvoering van het Concordaat, dat, het afgeloopen jaar met het Hof van Rome getroffen is, komen meer en er tot rijpheid; de onderhandelingen deswege worden met die wederdzijdsche belangstelling voortgezet, welke tot den goeden uitslag, noodig is, en de Kerkelijke bekwaam-verklaring van den benoemden Bisschop van Namen heeft reeds aanvankelijk het vertrouwen gewettigd op eene gelijke eensgezinde zamenwerking, tot vervulling der verder openstaande Bisschoppelijke zetels.

Mijne aandacht blijft steeds gevestigd op de uitbreiding van het verkeer met alle volken, in het belang van onzen handel en fabrieken, en op het aangaan met dezelve van alle zoodanige schikkingen, als daartoe meest enstig kunnen zijn.

De Nijverheid, het levensbeginsel der Staten, ontwikkelt zich bij de Nederlandsche Natie op eene lofwaardige wijze, de welvaart moge voor haar welligt niet zoo ruim, uit dezelfde bronnen, als in vroegere eeuwen, vloeijen; dezelve beloont toch ook het tegenwoordig geslacht met heerlijke uitkomsten.

De handel gaat bestendig voorwaarts; de onderscheidene inrigtingen, ten behocve van denzelven in werking gebragt en nog voorgenomen, in het bijzonder ter verzekering van den vrijen invoer en weder uitvoer ter zee, beloven eenen toenemenden bloei, vooral dan, wanneer onze handelaren, ook van hunne zijde, daartoe medewerken, door het wijzigen van vroegere gewoonten, naar den tegenwoordigen staat der betrekkingen tusschen de volken.

De inwendige staat van het Rijk is, in het algemeen, voldoende; de ingestelde magten, die bij de Grondwet met de zorg voor het eigenlijk gezegd beheer belast zijn, behartigen hunne pligten, en, zoo de Staten in enkele provincien eene poging hebben gedaan, om den bepaalden kring hunner werkzaanlheden uit te breiden, mag Ik Mij verzekerd houden, dat de aan hen medegedeelde opmerking, van dien inbreuk op de regten, welke Onze staatsregeling, bij uitsluiting aan de Wetgevende Magt toekent, genoegzaam zijn zal, om soortgelijke afwijkingen, voor het vervolg, voor te komen.

De vermenigvuldiging en verbetering der Land- en Water-Communicatien, die, in derzelver gevolgen, zoo bijzonder weldadig zijn, gaan, in alle gedeelten des Rijks, gestadig en regelmatig voort.

Overeenkomstig de Wet, welke in de voorlaatste zitting van U Edel ogenden is bekrachtigd, zijn thans de Schutterijen allerwege opgerigt;

Mijne onderdanen hebben, bij die gelegenheid, hunne prijsstelling op onze Grondwettelijke instellingen en hunne ijverige medewerking tot het welzijn en de zekerheid van het Vaderland, op nieuw en treffend bewezen.

De Gewestelijke en Plaatselijke Besturen vereenigen meer en meer hunne pogingen, tot de algemeene verspreiding van het lager onderwijs. Er wordt krachtdadig gewerkt, om het onderrigt in verband te brengen met de behoeften der verschillende standen van de Maatschappij, en der nijvere volksklasse in het bijzonder.

Het onderzoek der verbeteringen, waarvoor het hooger onderwijs vatbaar zijn kan, is door Mij aan eene Staats-Commissie opgedragen. Een doelmatig openbaar onderwijs is de grondslag van alle maatschappelijk geluk; de zorg voor hetzelve moet bestuurd worden naar het hoofddoel, de redelijke en zedelijke beschaving, namelijk, van het gansche volk. lk beschouw daarom die zorg niet alleen als een Mijner aangelegenste pligten, maar ook als een mijner dierbaarste regten.

De Schoone Kunsten zijn in steeds toenemenden bloei.

De toestand Onzer Oost-Indische bezittingen is niet verergerd.

Aan Java is de rust nog niet geheel hergeven. Tot herstel worden op nieuw doelmatige bevelen uitgevaardigd; de berigten, van daar ontvangen, mogen de hoop doen voeden, dat, in eenen gewonen rustigen staat van zaken, het Moederland al spoedig van den verleenden geldelijken waarborg zal ontheven zijn; maar, bij den langeren duur der onlusten, zal hetzelve nog eenmaal, door zijn crediet, ter hulpe moeten komen; – U Edel Mogenden zullen voorzeker met Mij medewerken, om op die wijze te voorzien in de dringende behoeften van Onze Oost-Indische bezittingen, welke, zelfs onder de tegenwoordige min voordeelige omstandigheden, voor den handel, de zeevaart en het fabriekwezen, zoo belangrijk zijn.

In de West-Indische Bezittingen is reeds voorloopig het nut gebleken van de zending, welke Ik aan U Edel Mogenden, bij het openen der vorige Vergadering heb aangekondigd, en van het stelsel, op Mijnen last aldaar aangenomen.

Het vrij verklaren van de haven van St. Eustatius, heeft al dadelijk den handel aldaar verlevendigd; beletselen van onderschelden aard hebben de gunstige werking van eene gelijke instelling op Curacao tot nu toe eenigzins vertraagd; dezelve zullen echter, vertrouwe Ik, weldra ophouden.

‘s Rijks middelen hebben, bij voortduring, ook in het laatste jaar, eene zeer voldoende opbrengst geleverd.

De werkzaamheden van het Kadaster worden met ijver voortgezet, en het oogenblik nadert, waarop alle klagten over de ongelijkheid van aanslag der gewesten in de grondbelasting, door vaste grondslagen zullen worden vervangen.

De ontwerpen der buitengewone Begrooting van Staatsbehoeften voor het volgende jaar, en der gewone Begrooting over het tweede tien jarig tijdvak, zijn gereed om in Uwe Vergadering te worden overgebragt. Ik vleije Mij, dat dezelve aan U Edel Mogenden het bewijs zullen opleveren, van de naauwgezetheid, waarmede de behoeften van den Staat bij voortduring gadegeslagen, en de rniddelen tot bestrijding derzelve, in verband met de belangen Mijner beminde onderdanen, overwogen worden. De verkregene ondervinding gedurende een reeks van gelukkige vredes-jaren, maakt de beschouwing van dat onderwerp thans gemakkelijk en laat weinig plaats voor onzekerheid over. Sommige gedeelten der Staatsuitgaven zijn allengskens, door den loop der omstandigheden, en het in werking brengen onzer Grondwettelijke instellingen aanzienlijk vermeerderd, en, desniettegenstaande, mag lk aan U Edel Mogenden de geruststellende verzekering geven, dat Wij het nieuw tienjarig tijdperk, zonder eenige verhooging der algemeene lasten, zullen kunnen intreden.

Het Amortisatie-Syndikaat beantwoordt steeds aan het doel dier instelling; ieder jaar versterkt Mijne overtuiging van het nut en voordeel, die zij sticht. Het Wetboek op het Strafregt, in Uwe laatste Zitting aan de beraadslagingen van U Edel Mogenden onderworpen, heeft niet kunnen worden tot stand gebragt, ten gevolge van onderscheidene daarop gevallene aanmerkingen; deze zullen leiden tot eene nadere overweging van dat, even gewigtig als moeijelijk, onderwerp en hebben reeds aanvankelijk ten gevolge gehad, dat sommige stoffen, welke in het ontwerp van dat Wetboek behandeld waren, thans zijn overgebragt in dat van het Wetboek van Strafvordering, hetwelk eerstdaags aan Uwe Vergadering zal worden ingeleverd.

Ik heb ook last gegeven tot het opstellen eener Wet, ten gevolge van de wettelijke verordeningen, in de eerste jaren Mijner Regering, omtrent de beteugeling van onrust en kwaadwilligheid vastgesteld, door andere zullen worden vervangen. – Het ontwerp daarvan zal, in den loop dezer Zitting, ter tafel van U Edel Mogenden worden gebragt.

Na de aanneming van het Wetboek van Regtspleging in Burgerlijke zaken, is het mogelijk geworden, het zamenstel van het nieuw Burgerlijk Regt, in zijn geheel te overzien. Dit overzigt heeft, zoo wel in dat Wetboek, als in die van Handelregt en Burgerlijke Regtspleging, de onvolledigheid van sommige voorschriften doen ontdekken. Tot aanvulling van het ontbrekende, als mede tot verzekering van den regelmatigen overgang der vorige tot de nieuwe Nederlandsche Wetgeving, zijn vele ontwerpen van Wetten in gereedheid gebragt, welke aan Uwe Vergadering zullen worden voorgedragen’

De bepaling der geregtelijke Arrondissementen en Kantons, waarin het Koningrijk moet worden verdeeld, zal ook nader ter tafel van U Edel Mogenden gebragt worden; het belang der Justitie en der regtshoorigen is daarbij bijzonderlijk in het oog gehouden, en, hoezeer het wel niet mogelijk zij, dat aller wenschen, uitzigten of verwachtingen in die regeling voldoening vinden, heeft het Mij echter tot groot genoegen gestrekt, voor het meerendeel bijval te kunnen geven aan de aanmerkingen, uit den schoot Uwer vergadering voortgekomen.

Tot bevordering van zulk eene vereeniging van gevoelens omtrent alle zaken, welke Ons gemeen overleg, ten nutte van den Staat, vereischen, zullen steeds Mijne voorstellen strekken; gelijk ook, in de Vergadering van U Edel Mogenden de menigvuldige en belangrijke onderwerpen Uwer overwegingen steeds nieuwe proeven zullen opleveren van de rijpheid en kalmte van Uwe beraadslagingen.

Ik houde Mij daarvan niet minder verzekerd, als Ik overtuigd ben van de gereede medewerking van U Edel Mogenden, tot bevestiging van het algemeen welzijn, in het bijzonder door de handhaving van den echten geest onzer Grondwet, tegen de aanvallen der onkunde of der overdrijving.

Troonrede van 15 oktober 1827

Edel Mogende Heeren,

Ik mag, bij voortduring, het genoegen ondervinden, bij het openen dezer Vergadering, aan U Edel Mogenden mede te deelen, dat Onze buitenlandsche betrekkingen met alle Mogendheden, door wederkeerige en welwillende vriendschap, op eenen gewenschten voet zijn onderhouden.

Mijne zorgen zijn bestendig daarhenen gerigt, om die betrekkingen dienstbaar te maken tot bevordering van het welzijn en de belangen Mijner Onderdanen.

De hoop, welke Ik aan Uwe Vergadering in het vorige jaar betuigde, dat er eerlang eene schikking, omtrent de aangelegenheden der Roomsch Katholijke Eeredienst, met den Pauselijken Stoel zoude kunnen getroffen worden, heeft zich verwezenlijkt. De onderhandelingen deswege hebben, van wederzijde, het kenmerk gedragen van een opregt verlangen, om dit gewigtig onderwerp tot onderling genoegen te regelen, en zijn gelukkiglijk besloten door eene, te Rome geteekende, en thans bekrachtigde, overeenkomst, welke aan U Edel Mogenden zal worden medegedeeld.,

Het voorbehoud, onder welke de afkondiging der Bulle, bij die gelegenheid door den Paus uitgegeven, nopens de uitlegging dezer overeenkomst, door Mij vergund is, bevat den waarborg, welke ’s Lands wetten noodzakelijk maakten.

Een traktaat van Scheepvaart en Handel, met de Vereenigde Staten van Mexico gesloten, zal, aan de Nederlandsche Vlag, in de Mexicaansche havens, de behandeling verzekeren, welke aan de meest begunstigde natie wordt toegestaan. Zoodra de ratificatien zullen zijn uitgewisseld, zal deze overeenkomst aan U Edel Mogenden worden kenbaar gemaakt.

De beletselen, welke tot hiertoe de Nederlandsche scheepvaart verhinderden, om, in de Zweedsche havens, andere dan eigene voortbrengselen in te voeren, zijn, door eene beschikking van den Koning van Zweden en Noorwegen, voorloopig opgeheven. Eene wederkeerige bepaling, waarvan het ontwerp reeds in gereedheid is, zal, dien ten gevolge, door Mij, eerstdaags, aan U Edel Mogenden worden voorgesteld.

Onze handel neemt in het algemeen toe.

Onze scheepsbouw heeft eene groote ontwikkeling verkregen. De landbouw beurt zich meer en meer op.

De ontginning van Onze mijnen wordt met nadruk voortgezet.

Het fabrijk-wezen maakt gestadige vorderingen, en wedijvert, met moed en volharding, tegen de algemeene mededinging, zoo op de markten van Europa, als in andere werelddeelen. Zelfs zijn eenige, te voren in dit Rijk niet beoefende, takken van nijverheid herwaarts overgebragt.

Het vertier van de voortbrengselen Onzer Volksvlijt zal dan allermeest verzekerd worden, wanneer Handelaar en Fabrijkant dezelfde lijn trekken en hunne middelen vereenigen, tot behartiging van hunne eigene belangen en van de algemeene welvaart tevens.

De onderscheidene gedeelten der Nationale Visscherij, worden met afwisselend geluk gedreven.

De ziekte, welke, op het einde van het vorige jaar, met ongewone hevigheid, in sommige Onzer provincien heerschte, is, door gepaste maatregelen, dank zij de goede Voorzienigheid, grootelijks verrninderd. Er zijn middelen daargesteld tot wegneming der oorzaken, die de verspreiding dier ziekte kunnen bevorderd hebben.

De werken, tot voltooijing en vermeerdering van nuttige land- en watercommunicatien, worden overal met kracht voortgezet, en doen derzelver gunstigen invloed op de ontwikkeling van alle bronnen van het volksbestaan, meer en meer ondervinden.

De instellingen van het Onderwijs blijven aan het oogmerk beantwoorden; zij ontvangen van tijd tot tijd die uitbreiding en wijziging, welke de wetenschappelijke behoefte vordert.

De bloei der Schoone Kunsten wordt, door alle gepaste middelen, bevorderd.

De onlusten op Java hebben een meer geruststellend aanzien verkregen; het hoofd der opstandelingen is, achtervolgens, door menige zijner medestanders verlaten geworden. Het enkel vooruitzigt op de van hier gezondene versterking der krijgsmagt, waarvan een groot gedeelte sedert is aangekomen, heeft, volgens de laatste berigten, eenen gunstigen indruk voor het Nederlandsche gezag, op de muitelingen gemaakt. In deze gesteldheid van zaken, is het Mijn voornemen aan U Ed.Mog. nog eene buitengewone te gemoetkoming voor die kolonie voor te dragen, welke, voor het oogenblik, geene andere, dan de reeds door U Ed.Mog. gewaarborgde, opoffering zal vorderen.

De ondervinding heeft Mij de overtuiging gegeven, dat Onze WestIndische bezittingen, insgelijks eenige bijzondere voorziening behoeven, tot bevordering van derzelver welvaart, in verband met de belangen van het Moederland. Een Commissaris-Generaa1 wordt door Mij derwaarts gezonden, voorzien van de vereischte voorschriften, om aldaar een eenvoudig en min kostbaar bestuur in te voeren, en om aan reeds vroeger uitgevaardigde besluiten de rigting te geven, welke in derzelver bedoeling ligt, doch, door verschillende omstandigheden, tot nu toe, niet gevolgd is.

De onderscheidene takken van ’s Rijks Ontvangsten, hebben, in dit loopende jaar, over het geheel, volkomen aan de verwachting beantwoord.

Het ontwerp eener meer juiste en geëvenredigde verdeeling der Grondlasten, in Uwe laatste vergadering onderzocht, is, op het verzoek van U Edel Mogenden, nader overwogen. Mijn voornemen is thans, eene grootere uitbreiding der kadastrale schattingen af te wachten, alvorens de bepaalde regeling van dit belangrijk onderwerp, voor het vervolg, voor te stellen. Intusschen vordert de billijkheid, dat die provincien, welker overbelasting genoegzaam erkend is, eene tijdelijke verligting ondervinden, en Ik mag dus, met gerustheid, op Uwe medewerking rekenen, tot het daarstellen van eenen maatregel, welke met die bedoeling ter tafel van U Edel Mogenden zal worden gebragt.

De nog bestaande inrigting der Loterijen is, bij ondervinding, gebleken, nu en dan, aanleiding tot verkeerdheden te geven, en eenen schadelijken invloed uit te oefenen op de zedelijkheld der ingezetenen; met den aanvang van het volgend jaar, zal, door gepaste wijzigingen, in die gebreken worden voorzien.

Het strekt Mij tot genoegen, aan U Edel Mogenden de verzekering te kunnen geven, dat, hoezeer de geldelijke toestand der Overzeesche bezittingen de begrooting van het volgend jaar met meerdere uitgaven bezwaart, en de veranderde instelling der Loterijen eene vermindering van inkomsten moet doen vooruitzien, er geene buitengewone opofferingen van Mijne beminde onderdanen zullen behoeven te worden gevraagd. De wettelijke beschikking, in Uwe vorige vergadering genomen, nopens de zamenstelling der Regterlijke Magt en het beleid der justitie, zal in de tegenwoordige, hare volledigheid kunnen erlangen door de bepaling der geregtelijke kantons, waarin het Koningrijk zal worden verdeeld.

Het Wetboek op het Strafregt, reeds vroeger, Mijnentwege, aan de leden der Staten-Generaal medegedeeld, zal insgelijks in deze zitting aan de beraadslaging van U Edel Mogenden worden onderworpen, gelijk mede dat op de Manier van procederen in Burgerlijkc Zaken. Ik voede zelfs de hoop, dat ook de Wet op de wijze van procederen in Strafzaken, aan U Edel Mogenden zal kunnen worden aangeboden, waarmede dan het geheele zamenstel der wetgeving, bij de Grondwet voorgeschreven, zal zijn voltooid.

De menigvuldige gewigdge onderwerpen, bij die Wetten met zorg behandeld, zullen, uit den aard der zaak, gelegenheid geven tot onderscheidene wijzen van beschouwing, en aan U Edel Mogenden, in Uwe tegenwoordige zitting, eenen grooten omvang van moeijelijke werkzaamheden verschaffen. Aan de goede en heilzame uitkomsten derzelver voor het Vaderland, kan Ik niet twijfelen. Eensgezind in Onze liefde voor hetzelve, en Onze zucht tot behartiging van het welzijn Onzer Landgenooten, zullen Wij niet te kort schieten in het gemeen overleg der middelen, die daartoe, onder den Goddelijken zegen, leiden kunnen.