Troonrede van 20 oktober 1834

Edel Mogende Heeren!

Het is mij des te aangenamer U Edel Mogenden, bij de opening dezer zitting, te kunnen mededeelen, dat onze betrekkingen tot de vreemde Mogendheden geruststellende zijn, en dat Ik van velen, bij voortduring, de blijken ontvange eener opregte vriendschap, – daar Ik nog altijd ben te leur gesteld in de billijke verwachting eener eindelijke regeling der door den Belgischen opstand zoo onverdiend geschondene regten en belangen van Nederland.

De onvoorziene belemmeringen, in den voortgang der onderhandelingen ondervonden, en welker wegruiming, ondanks de reeds aangewende pogingen, niet in Mijn vermogen is geweest, hebben Mij bedacht doen zijn op maatregelen, om de, uit dien staat van zaken voortvloeijende bezwaren, voor Mijne beminde onderdanen, zoo veel doenlijk, te verligten.

Aan de Schutterijen is, tot dat einde, een uitgestrekt verlof verleend. De lust tot oefening, de krijgstucht, de moed en de volharding, waarin zij, gedurende den diensttijd, met de vaste krijgsmagt en de militie van den Staat, steeds hebben gewedijverd, en de gevoelens, door dezelve, onder het eenstemmig gejuich der ingezetenen, bij den terugkeer tot de haardsteden en gewone bezigheden, aan den dag gelegd, – waarborgen de geestdrift, waarmede zij, op de eerste roepstem, zich op nieuw ten strijde zouden aangorden, om dáár henen te snellen, waar de handhaving van de eer, de veiligheid en ,de onafhankelijkheid van het vaderland, derzelver tegenwoordigheid mogt vorderen.

Intusschen is, door die verloven, waarin ook nu de vrijwilligers bij de zeemagt deelen, in de buitengewone uitgaven voor ’s Rijks verdediging, ieene vermindering te weeg gebragt, welke de hoop wettigt, dat de kosten, voor behoeften van gelijken aard, in het volgend jaar, geene verhooging van lasten noodzakelijk zullen maken.

Het binnenlandsch beheer blijft, in alle zijne deelen, regelmatig voortgaan;

de regering wordt, in haar toezigt over hetzelve, op eene loffelijke wijze, door de gewestelijke en plaatselijke besturen, ondersteund. Voor het openbaar onderwijs wordt bestendig die zorg aangewend, welke het gewigt der zaak vordert, en welke de omstandigheden gedoogen. De zucht voor de beoefening der wetenschappen en schoone kunsten verflaauwt niet.

Hoezeer de dijken en zeeweringen, door de stormen en hooge waterstanden, in den voorgaanden winter veel hebben geleden, mogen wij Ons echter in de bewaring voor gevreesde groote dijkbreuken en overstroorningen, dankbaar verheugen.

De inwendige middelen van bestaan leveren een bemoedigend geheel op. Terwijl handel en scheepvaart zich bij voortduring herstellen van de schokken, welke zij, gelijkelijk met die van andere landen, ten gevolge van staatkundige en andere gebeurtenissen hebben geleden, is het tevens verblijdend op te merken, dat ook de zoo belangriike visscherijen, zich in het algemeen staande houden.

In andere takken van nationale nijverheid, laat zich een gestadige voortgang bespeuren; verschillende hanteringen, van oudsher in Nederland gevestigd, herleven en breiden zich uit.

De lage stand der graanprijzen doet deszelfs invloed, ook op den vaderlandschen landbouw, gevoelen, en deze dealt in het lot, hetwelk die tak van nationale voorspoed ook elders ondervindt. De voorzieningen, welke geschikt zouden kunnen zijn, om, in overeenstemming met andere belangen, den landman en den grondbezitter eene opbeuring te verschaffen en hunne uitzigten te verbeteren, zijn het onderwerp mijner opzettelijke overwegingen. De inrigtingen, welke Ik in de Oost-Indische Bezittingen van den Staat heb doen invoeren, leveren voldoende uitkomsten op.

Die bezittingen zijn thans in de mogelijkheid gebragt, zich van derzelver geldelijke verpligtingen te kwijten, en er bestaat een redelijk vooruitzigt, dat zij daarmede zullen kunnen blijven voortgaan.

De vermeerdering van voortbrengselen aldaar, verspreidt haren weldadigen invloed over de scheepvaart en het handelsverkeer met het moederland, alwaar wederkeerig de pogingen om, door eigene voortbrengselen, in de behoeften van Neêrlands Indie te voorzien, daardoor aangemoedigd worden. De vroegere storing der rust, op een gedeelte van het eiland Sumatra, laat, ten gevolge der genomene maatregelen, geene bezorgdheid over. In alle de verdere Oost-indische bezittingen heerscht de volmaaktste orde. In de West-Indische Kolonien wordt datzelfde voorregt genoten. Het strekt Mij tot genoegen, aan U Edel Mogenden de verzekering te kunnen geven, dat de inkomsten des Rijks over het geheel aan de verwachtingen beantwoorden.

Het openbaar crediet, gegrond op de stipte nakoming onzer verbindtenissen en op de erkende Nederlandsche trouw, vestige zich meer en meer. De begrootings-wetten voor het volgend jaar, welke gereed zijn om ter tafel van Uwe vergadering te worden gebragt, zullen U Edel Mogenden doen zien, dat ik, niettegenstaande de moeijelijkheden, welke ons, bij voortduring, omringen, de vervulling van Uwen en Mijnen wensch, om de uitgaven van het Rijk gelijk te makes aan deszelfs inkomsten, nog mag doen gepaard gaan met eenige verligting voor de belastingschuldigen.

De, in Uwe vorige zitting, onafgedaan geblevene ontwerpen, tot herziening van eenige titels van het Wetboek van Koophandel, zullen, in de tegenwoordige, wederom worden voorgedragen, met die verbeteringen welke zijn voortgevloeid uit eene naauwgezette overweging der vroeger beraadslagingen.

Bovendien zal het grootste gedeelte van het handelsregt, de zeezaken betreffende, aan U Edel Mogenden kunnen worden voorgesteld, en Ik koester zelfs de hoop, dat ook de herziening der wet, betrekkelijk de organisatie van de regterlijke magt en het beleid der justitie, in deze zitting zal kunne worden tot stand gebragt.

Ik houde Mij verzekerd, Edel Mogende Heeren, dat Uwe vergadering, het groot belang der voltooijing van de Nationale Wetgeving waarderende gaarne met Mij zal medewerken, om daaraan, met ijver, de laatste hand te leggen.

Alzoo, te midden van de onrust, die in andere landen heerscht, onder inroeping van den Goddelijken zegen, met kalmte en eensgezindheid voortgaande in de regeling der inwendige belangen en de vestiging der Nederlandsche instellingen, naar de behoeften en den geest van onzen landaard zullen wij, ook daardoor, toonen, de ware voorgangers te zijn van dat getrouwe volk, hetwelk, gelaten onder onschuldig lijden, en vreemd van de zucht tot nieuwigheden, alleen in standvastigheid, eendragt en gehechtheid aan wet en orde, de echte kenmerken ziet van liefde voor het vaderland.