Troonrede van 21 oktober 1833

Edel Mogende Heeren!

Zoo Ik mij altijd met genoegen in het midden bevinde der Vertegenwoordigers van het edele Volk, dat niet ophoudt, mij, onder de zorgen des bestuurs, op te beuren, het is vooral bij de moeijelijke omstandigheden, in welke Ik nu, voor de vierde maal, Uwe gewone Vergadering opene, dat de tegenwoordigheid van U Edel Mogenden mij welkom is, vermits zij op nieuw de gelegenheid zal aanbieden om, met gemeen overleg, op wederkeerig vertrouwen gegrond, de gewigtigste aangelegenheden van het dierbaar Vaderland te behandelen, en getuigenis te geven van de eenstemmigheid onzer inzigten. Met dankbaarheid gedenke Ik, bij den aanvang dezer zitting, aan den zegen, welke mijn Huis, kort na den afloop der vorige, is te beurt gevallen, in de geboorte eener tweede telg van mijnen beminden jongsten Zoon, en aan de hartelijke deelneming mijner onderdanen in die gelukkige gebeurtenis. Onze tegenwoordige betrekkingen met de verschillende Mogendheden boezemen gerustheid in; van sommigen derzelve ontving Ik, nog dezer dagen, bewijzen van wezenlijke vriendschap.

Gedurende den loop Uwer vorige zitting, werden de onderhandelingen, tot regeling der gevolgen van den Belgischen opstand, tijdelijk vervangen door dwangmiddelen tegen Nederland, waarvan de geschiedenis nog geen voorbeeld, in vollen vrede, opleverde; de latere hervatting dier onderhandelingen, waarin de dezerzijds betoonde toegevendheid en verlangen naar voleindiging door nieuwe zwarigheden werden beantwoord, heeft, dusverre, niet geleid tot afdoening; U Edel Mogenden zullen uit de mededeelingen, welke, mijnentwege, binnen weinige dagen, daaromtrent aan Uwe Vergadering zullen gedaan worden, ontwaren, dat, bij die onderhandelingen, de eer, de waardigheid, en de wezenlijke belangen van de Natie, steeds uitstekend zijn op het oog gehouden. Ik blijve de hoop voeden op eenen redelijken afloop derzelve, en, mogt ook de staatkunde van Europa de verwachting eener billijke ondersteuning onzer onmiskenbare regten gedeeltelijk te leur stellen, dan nog zal Oud-Nederland zich zijne volharding in de drie laatste jaren niet beklagen; maar, met voldoening terugziende op het gegeven voorbeeld van zelfstandigheid en gehechtheid aan wet en orde, te midden van den tuimelgeest der eeuw, zijn gedrag met gerustheid aan het oordeel van tijdgenooten en nakomelingen overlaten.

Onder de smartelijke gewaarwordingen, welke de maatregelen der Engelsche en Fransche Regeringen in het vorig jaar deden ontstaan, vond het vaderlandsch gevoel eene vertroosting in het gedrag der zee- en landmagt, die, voor het oog van geheel Europa, de eer van den Nederlandschen naam waardiglijk bleven handhaven.

lk ben innig getroffen geweest over de wijze, waarop de Natie hare erkentenis aan de dappere strijders, aan de gewonden, en aan de nagelaten betrekkingen der gesneuvelden, heeft betoond.

De staat Onzer krijgsbenden is, bij voortduring, gunstig; zij blijven den roem ophouden van geestdrift, tucht, tucht en geoefendheid; een gedeelte der legermagt is thans, door uitgebreide verloven, aan deszelfs betrekkingen en gewone werkzaamheden terug gegeven. De belemmering, welke Neerlands scheepvaart en handel hebben ondervonden, is met geduld doorgestaan; bij het ophouden van dezelve, hebben onze nijvere landgenooten, tot herstel van het geledene, dadelijk de loffelijkste werkzaamheid aan den dag gelegd.

De landbouw was, over het algemeen, in ruime mate gezegend, en in vele takken van volksvlijt is een nieuw leven bespeurd, waarvan ik mij de beste gevolgen mag beloven, ook in betrekking tot Onze kolonien.

In de Oost-Indische bezittingen heerscht, volgens de jongste berigten, eene gewenschte rust; de verbetering van den staat der geldmiddelen gaat aldaar hand aan hand met de toenemende uitbreiding der teelt van belangrijke voortbrengselen, en van beiden wordt, ook in Nederland, de weldadige invloed ondervonden.

De West-Indische bezittingen hebben de stremming van gemeenschap, die echter het wederzijdsch verkeer niet geheel heeft doen ophouden, met kalmte verduurd.

In alle onze kolonien heeft, onder die omstandigheden, de geestkracht der ingezetenen zich ten gunstigste vertoond, en hebben alle standen gewedijverd in bewijzen van verknochtheid aan het moederland.

De binnenlandsche aangelegenheden worden bij voortduring, met belangstelling gade geslagen; de Regering ondervindt daarin de loffelijkste ondersteuning der gewestelijke en plaatselijke besturen; zij gaat, met beradenheid, voort met de invoering van doelmatige vereenvoudigingen.

Alle de deelen van het openbaar onderwijs, blijven aan mijne zorg beantwoorden.

De wetenschappen worden steeds, met den besten uitslag, beoefend.

Indien de kunsten den druk der tijden noodwendig moeten gevoelen, mag men echter, zelfs op dit oogenblik, met voldoening wijzen op menig voorwerp, hetwelk de blijken oplevert, dat onze kunstenaars zich niet laten ontmoedigen.

De laatste winter is gelukkig geweest voor onze uitgestrekte zee- en rivierwaterkeeringen; maar de jongste stormen hebben aan dezelve veel schade toegebragt, welker herstelling zonder verwijl is aangevangen.

Onze geldmiddelen zijn in eenen goeden toestand; de ruime deelneming der ingezetenen in de laatste leening, en de regelmatige opbrengst der lasten, door gepaste wetten verzekerd, stellen mij in staat, om, voor het tegenwoordige, in alle de behoeften te voorzien, en de openingen, welke, daaromtrent, mijnentwege, aan U Edel Mogenden zullen gegeven worden, kunnen, zoo Ik Mij vleije, ten bewijze strekken, dat het openbaar krediet, hetwelk ons bestendig is bijgebleven, op welberekende gronden rust.

De begrootings-wetten, welke ik, eerlang, in uwe vergadering zal doen voorbrengen, zullen U Edel Mogenden doen blijken van mijn verlangen, van den eenen kant, om het stelsel onzer middelen tot een goed geheel te brengen, en, van de andere zijde, om de bespoedigde invoering van gelijkmatige lasten, over alle de grond-eigendommen, door tegemoetkoming te begunstigen.

De titels van het burgerlijk wetboek, welke nog onafgedaan zijn gebleven, zullen insgelijks ter beraadslaging, aan U Edel Mogenden worden aangeboden. – Ik vertrouw in staat te zullen zijn om, bovendien, nog onderscheidene andere, niet min gewigtige, gedeelten der nationale wetgeving aan het onderzoek uwer vergadering te onderwerpen.

Edel Mogende Heeren! Ik rekene wederom als altijd, op uwe ijverige medewerking tot bevordering van ’s Rijks belangen, gedurende uwe tegenwoordige bijeenkomst. Ik wensche, dat zij niet voorbijga, zonder Ons den eindpaal te doen zien van den onzekeren toestand, waarin het vaderland, na den afval der zuidelijke gewesten, nog verkeert. Volgen wij intusschen, met kalmte en standvastiglijk, den weg der rede en waarheid, welken wij tot hiertoe, te midden der moeijelijkste omstandigheden, met eendragt hebben bewandeld; zoo mogen wij steeds, onder alle verdere gebeurtenissen, met een gerust geweten, en met een onbepaald vertrouwen op den Allerhoogsten, de toekomst verbeiden, die Nederland beschoren is.