De troonrede als parlementaire dia

De troonrede als overzichtsdia

Een troonrede kan worden gezien als een dia van het bestuurlijk jaar. In staatkundig, parlementair èn sociaal opzicht.Zij bevat in gecomprimeerde vorm een schat aan -zij het geformaliseerde- informatie. Informatie over het recente verleden, over het nú en over de verwachtingen en plannen voor de komende periode.

Van Dale (1984) p. 2994: troonrede: “toespraak door de regerende vorst(in) uitgesproken bij de opening van het parlement op de derde dinsdag in september, waarin de algemene lijnen van het toekomstige regeringsbeleid worden aangegeven”.

Wie een willekeurige troonrede uit het verleden nog eens doorleest kan daarbij het beeld van de wereld èn van Nederland in dat specifieke jaar ontdekken. Tijdens een dergelijke actie vinden we niet alleen gegevens over voornemens en gedachten van de Regering via voorstellen van wetgeving en mogelijke uitvoeringsmaatregelen. Anderzijds kunnen we tevens waarnemen wat “de wereld” en ook Nederland in dat tijdvak “bewoog”. De grote gebeurtenissen van de tijd zijn verweven door en met de troonredes. Apart genomen, en situationeel per jaar beschouwd, kunnen troonredes -paradoxaal genoeg- saai overkomen, als samenstel vormen zij een boeiende staatkundig-historische parlementaire documentatie van ons land als gedecentraliseerde eenheidsstaat. Dit aspect mag de bijzondere -toegevoegde- waarde van de grote verzameling troonredes worden genoemd Zodoende geven de troonredes zoals die na 1814 in diverse vorm zijn gepresenteerd en ook geformuleerd een apart beeld van onze Nederlandse -parlementaire- geschiedenis in het perspectief van het toneel van de wereld.

De bijzondere staatkundige functie van de troonrede

Het instituut “Troonrede” is in de diverse grondwetten die ons land achtereenvolgens heeft gekend nimmer met name genoemd. In de afgelopen twee eeuwen hebben we de rede leren kennen als inhuldigingsrede van de vorst en in het bijzonder ook als openingsrede van het parlementair jaar. Sedert 1983 door de herziene Grondwet ook als “uiteenzetting van het door de regering te voeren beleid”.

De Derde Dinsdag in september is, met de jaren een stevig verankerd ritueel in de Nederlandse parlementaire democratie geworden Dit in het bijzonder door de rijtoer van de Koningin met de Gouden Koets en de ceremoniële plechtigheden rond het Haagse Binnenhof en in de oude grafelijke Ridderzaal.

Ooit vonden die plechtigheden op een andere dag plaats. Door de Grondwetswijziging van 1887 werd op 18 september 1888 voor de eerste maal de gewone zitting der Staten-Generaal geopend op de derde dinsdag in september.

Voordien vond de opening van de gewone zitting plaats op de derde maandag in september, op de derde maandag in oktober en eerder op de eerste maandag in november.

Sedert de Grondwetswijziging van 1983 is het staatkundige karakter van de derde dinsdag in september belangrijk veranderd. Immers voorheen werd op “Prinsjesdag” de zitting van het parlementaire jaar door de Koningin tijdens een Verenigde Vergadering van beide Kamers voor geopend verklaard. Gebruik was dat de zitting op de daaraan voorafgaande zaterdag door de minister van Binnenlandse Zaken namens de Koningin werd gesloten.

Bij de behandeling van de Grondwetswijziging van 1983 werd geoordeeld dat het jaarlijks beëindigen en aanvangen van de werkzaamheden een zaak van het parlement zelf is. De Staten-Generaal zouden voorts moeten worden gezien als permanent college. Het hanteren van term “zitting”, die geopend dan wel gesloten zou moeten worden, werd in dit perspectief niet meer als passend geacht.

Wel werd door de regering nadrukkelijk geoordeeld dat het optreden van de Koning als waardevolle traditie in stand zou moeten blijven.

Daarop werd een nieuw meer toegespitst artikel 65 geformuleerd:

“Jaarlijks op de derde dinsdag van september of op een bij de wet te bepalen eerder tijdstip wordt door of namens de Koning in een verenigde vergadering van de Staten-Generaal een uiteenzetting van het door de regering te voeren beleid gegeven”

De troonrede en de Ridderzaal

In ons staatkundig bestel is de troonrede als traditie zeer hecht verbonden met de Ridderzaal. Die traditie kennen we eigenlijk pas sinds het begin van de 20e eeuw.

Na de restauratie van de Ridderzaal in de periode 1902-1904 werd besloten om de opening van het parlementaire jaar voortaan in die zaal te doen plaatsvinden. Op dinsdag 20 september 1904 werd door Koningin Wilhelmina zodoende voor het eerst een troonrede in de Ridderzaal uitgesproken.

Voor die tijd -sedert 16 oktober 1815- geschiedde de opening in de vergaderzaal van de Tweede Kamer. Eerder werd ook gebruik gemaakt van de Trèveszaal.

Wie maakt de troonrede?

Ooit was de vorst zelf de belangrijkste inspirator voor wat betreft de inhoud van de troonrede. De roerige jaren van mogelijke Grondwetswijziging na 1840 -met een leidende rol voor J.R.Thorbecke- zouden hierin verandering brengen. Nog in 1845 bij de behandeling van de diverse voorstellen sprak Koning Willem II:”‘t Is Mijne rede, niet die der Ministers”. Het maatschappelijk en staatkundig tij keerde echter drastisch.

De Grondwet van 1848 introduceerde de ministeriële verantwoordelijkheid en daardoor werd de troonrede naar inhoud in formele zin ‘kroonrede’. De ministers werden in staatsrechtelijke zin verantwoordelijk voor het totale handelen van de vorst. Aldus ook voor al hetgeen via troonredes werd geschreven èn uitgesproken. Tot op de dag van vandaag is dit een wezenlijk feit.

De constructie van de troonrede is een gezamenlijke actie van alle betrokken departementen. Het maken van de troonrede is in eerste instantie “ambtenarenwerk”. Ieder departement heeft immers zijn eigen wensenlijstje omtrent wat vermeld moet worden. In de maand(en) voorafgaand aan de maand september vraagt de minister-president aan de collega-ministers een bijdrage te leveren voor de troonrede. Daaropvolgend formuleert hij een concept. Dit concept wordt aansluitend in de ministerraad besproken en mogelijk geamendeerd. Nadat de diverse ministers hun commentaar hebben geleverd wordt een nader concept definitief vastgesteld en vervolgens aan de Koningin gezonden. Het ministerie van Algemene Zaken, en natuurlijk ook de minister-president, heeft een coördinerende functie bij de diverse activiteiten.

Binnen de beslotenheid van het geheim van “Paleis Huis ten Bosch c.q. Paleis Noordeinde” zal de minister-president voorts in overleg en dialoog met de Koningin treden over de aard en de toon van de troonrede.

In de afgelopen decennia is de inhoud van de troonrede steeds meer voorspelbaar geworden. Nog in de zestiger jaren werd naar de inhoud uitgekeken. Belangwekkende zaken konden immers onverwacht aan de orde worden gesteld.

In het moderne parlementaire proces komen beleidsvoornemens van de Regering mede door de toenemende maatschappelijke en bestuurlijke informatisering echter op talloze momenten in het jaar naar voren en in discussie. Daardoor heeft de moderne troonrede beleids-inhoudelijk weinig nieuws te bieden. Daarmee is niet gezegd dat de troonrede geen functie (meer) heeft.

In staatkundig opzicht is de troonrede een belangrijke gevestigde tijdsmarkering in het parlementaire jaar, in zekere zin een overgangsritueel waarna uit staatkundig en bestuurlijk oogpunt beschouwd de reguliere parlementaire activiteiten hun verdere dagelijkse voortgang weer kunnen hernemen.

Het taalgebruik van de jaarlijkse troonrede

Gedurende een groot aantal jaren heeft de troonrede voor wat betreft het gehanteerde taalgebruik een ‘plechtstatig’ karakter gehad. Zeker in de vorige eeuw en eigenlijk ook in een groot deel van deze eeuw was de troonrede een voor de gemiddelde burger ontoegankelijk en onbegrijpelijk fenomeen door haar woorden.

Eerst in de laatste decennia zien we de inspanning om de troonrede meer leesbaar te maken. Al hetgeen dat wordt verkondigd is immers al ingewikkeld genoeg. De na-oorlogse troonredes worden daarbij- mede door de toenemende complexiteit van het maatschappelijk leven- ook steeds langer.

In het bijzonder oud-kamervoorzitter Dr. A.Vondeling brak in 1976 een lans voor de contructie van een meer begrijpelijke troonrede. De troonrede is er voor de burgers èn in het bijzonder om begrepen te worden. De toenmalig directeur van de Staatsdrukkerij, Th.H.Oltheten, voegde daaraan -in het perspectief van een adequate en passende informatieoverdracht- nog het volgende toe:

“…Op de derde dinsdag van september wordt de troonrede door radio en televisie naar de huiskamers gezonden. Over de radio horen we de stem van de Koningin, die de inhoud van de troonrede vertolkt. Haar snelheid van spreken en haar stembuigingen beïnvloeden de manier waarop wij de inhoud horen en verstaan. De televisie geeft ons een andere vorm van informatie. We zien de Koningin in de Ridderzaal en haar gelaatsuitdrukking en gebaren tijdens het spreken geven een zekere variatie aan de tekst. Zo gaat de vormentaal een rol spelen. Maar het plechtig karakter van de troonrede legt de persoonlijke uitdrukkingswijze van de Koningin aan banden…..”

Al te moeilijke en zwaarwichtige taalkundige constructies lijken na de kritiek van de jaren zeventig uit de troonrede te zijn verdwenen. Toch zal de inhoud van de troonrede voor de gemiddelde burger nog steeds moeilijk te doorgronden zijn. Immers hij kent veelal de bestuurlijke draagwijdte van de compacte taalkundige formuleringen niet of nauwelijks. Voor die burger blijft de troonrede meer een vormelijk ceremonieel van onze nationale eenheidsstaat. Een toespraak tevens waarbij in algemene termen uiting wordt gegeven dat “er bestuurlijk werk in uitvoering is”. Daar is ook niets op tegen, als van de zijde van de Regering en parlement anderzijds maar echte duidelijkheid en helderheid wordt gegeven over de inhoud van het te voeren beleid.

De aanhef van de jaarlijkse troonrede

De aanhef van de troonrede heeft de sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen van de tijd gevolgd. In de eerste eeuw van haar bestaan was zij voornamelijk gericht tot ‘hoge heren’ en dat had zijn consequenties voor de aanhef. In 1814 wordt gesproken over “Mijne Heeren”, in de volgende jaren over “Edel Mogende Heeren” en later weer over “Mijne Heeren”.

Met de komst van het passief kiesrecht voor vrouwen in 1917, in het bijzonder door het aantreden van het SDAP-kamerlid Suze Groeneweg ontstond er een probleem ….. Parlementair journalist D.Hans schreef:

‘Zóó was Suze niet binnen, of zoowel de Koningin als de voorzitter zaten danig in het nauw. Want de troonrede begon altijd met “Mijne Heeren”en Suze wás geen heer. En de voorzitter begon óók altijd met ‘Mijne Heeren’en ook hij had natuurlijk ontdekt, dat Suze geen heer was.”

De oplossing werd gevonden. Sinds 1918 werd voortaan in de aanhef van de rede gesproken over “Leden der Staten-Generaal”.

De troonrede in muzikale en historische omlijsting

Sedert het begin van de jaren negentig wordt de troonrede muzikaal ingeleid. Voor het eerst gebeurde dit in 1994 door de uitvoering van een korte fanfare getiteld “Il discorso della Corona” (De Troonrede), een compositie van de in 1996 overleden componist Jurriaan Andriessen. Elk jaar krijgt een andere componist de opdracht om op deze basiscompositie een variant te componeren.

Voorafgaand aan deze muzikale ouverture van de troonrede houdt de voorzitter van de Verenigde Vergadering -de voorzitter van de Eerste Kamer- een korte historische thematische inleiding.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *