Troonrede van 13 september 1830

Edel Mogende Heeren!

De buitengewone Vergadering van U Edel Mogenden, welke heden opene, is, door den drang van droevige gebeurtenissen, gebiedend noodzakelijk geworden.

In vrede en vriendschap met alle volken van ons werelddeel, zag Nederland ook onlangs den oorlog in de overzeesche Bezittingen gelukkig geëindigd. Rustig bloeide hetzelve door orde, handel en nijverheid. Ik hield mij bezig met de zorg om de lasten van het volk te verligten, en allengskens in het binnenlandsch bestuur de verbeteringen in te voeren, die de ondervinding had aangewezen, toen eensklaps te Brussel, en, naar dat voorbeeld, weld ook in sommige andere plaatsen des Rijks, een oproer uitbarstte, gekenmerkt door tooneelen van brandstichting en plundering, waarvan de voorstelling aan deze Vergadering, voor mijn hart, voor het nationaal gevoel en voor de menschheid te bedroevend zijn zoude.

In afwachting der medewerking van U Edel Mogenden, welker zamenroeping mijne eerste gedachte is geweest, zijn onverwijld alle maatregelen genomen, die van mij afhingen, om den voortgang van het kwaad te stuiten, de welmeenenden tegen de slechtgezinden te beschermen en den ramp des burgeroorlogs van Nederland af te wenden.

Tot den aard en oorsprong van het gebeurde door te dringen, het doel en de gevolgen daarvan met U Edel Mogenden te doorgronden, is in het belang des vaderlands, op dit oogenblik, minder noodig, dan wel de middelen te onderzoeken, door welke de rust en orde, het gezag en de wet, niet alleen tijdelijk hersteld, maar veel meer duurzaam zullen kunnen gevestigd worden.

Intusschen, Edel Mogende Heeren! is het, bij den strijd der meeningen, bij het woelen der hartstogten en het bestaan van verschillende drijfveeren en bedoelingen, eene hoogstmoeijelijke taak, mijne zucht voor het welzijn van alle mijne onderdanen te vereenigen met de pligten, die ik aan allen verschuldigd ben en voor allen heb bezworen.

Daarom roep ik uwe wijsheid, uwe bedaardheid en uwe standvastigheid in, ten einde, gesterkt door overeenstemniing met de Vertegenwoordigers van het volk, met gemeen overleg, te bepalen, wat in deze treurige omstandigheden, voor het welzijn van Nederland behoort gedaan te worden.

Van vele zijden wordt gemeend, dat het heil van den Staat door eene herziening der grondwet, en zelfs door eene scheiding van gewesten, welke door verbonden en grondwet vereenigd zijn, zoude bevorderd worden.

Maar zulk een vraagpunt is alleen voor overweging vatbaar langs den weg, door die zelfde grondwet, aan welker voorschriften Wij allen door plegtigen eed verbonden zijn, voorgeschreven.

Die gewigtige vraag zal het voorname onderwerp uwer beraadslagingen uitmaken.

Ik verlang daarover de denkwijze en beschouwing van uwe vergadering te kennen, met die openheid en kalmte, welke het groot belang der zaak zoo bijzonder vordert; terwijl ik van mijne zijde, boven alles wenschende het geluk der Nederlanders, wier belangen door de Goddelijke Voorzienigheid aan mijne zorgen zijn toevertrouwd, te bevorderen, volkomen bereid ben met uwe vergadering mede te werken tot de maatregelen, die daartoe leiden kunnen.

Daarenboven strekt deze buitengewone bijeenkomst, om aan U Edel Mogenden kennis te geven, dat de belangen des Rijks, te midden van alles wat plaats heeft, het zamen blijven der militie, boven den tijd voor de gewone wapen-oefeningen, bij de Grondwet bepaald, thans gebiedend vorderen.

De voorziening in de geldelijke benoodigdheden, daaruit, en uit vele andere noodlottige gevolgen van het oproer, voortvloeijende, kan voorloopig uit de geopende credieten plaats hebben, doch zal de nadere regeling derzelve, in de aanstaande gewone Vergadering, een onderwerp uwer overwegingen moeten uitmaken.

Edel Mogende Heeren! Ik rekene op uwe trouw en vaderlandsliefde. Gedachtig aan den storm der omwentelingen, welke ook over mijn hoofd heeft gewoed, zal ik den moed, de liefde en de trouw, welke het geweld afgeschud, het volks-aanwezen gevestigd en den schepter in mijne hand gesteld hebben, evenmin vergeten, als de dapperheid, welke op het oorlogsveld den troon geschraagd en de onafhankelijkheid van het vaderland heeft verzekerd.

Volkomen bereid om aan billijke wenschen te gemoet te komen, zal Ik nooit aan partijgeest toegeven, noch met maatregelen instemmen, welke de belangen en welvaart der natie aan de driften of het geweld zouden opofferen.

Alle de belangen zoo mogelijk te vereenigen, is de wensch van mijn hart.