Troonrede van 8 augustus 1815

Edel Mogende Heeren!

Weinige maanden geleden, gaf ik aan de Staten-Generaal kennis van de vereeniging van alle de Nederlanden, onder het Koninklijk gezag.

Maar, om die vereeniging bestendig en heilzaam te doen zijn, is het niet genoeg, dat alle de ingezetenen aan denzelfden Souverein gehoorzamen. Zij moeten, daarenboven, door dezelfde wetten en instellingen ten naauwste aan elkanderen verbonden worden, en, bij het vervallen der scheidsmuren, in andere omstandigheden opgetrokken, zich onderling, als kinderen van één huisgezin, leeren herkennen.

U Ed.Mog. weten, dat zoodanig ook de uitzigten zijn, met welke de gezamenlijke Mogendheden van Europa de oprigting der nieuwe Monarchie hebben bevorderd.

Getrouw aan het beginsel om allerwege de reeds aanwezige betrekkingen te doen stand houden en te bewaren, hebben zij bijzonder verlangd, dat onze Grondwet gehandhaafd en slechts in diervoege gewijzigd zoude worden, als de veranderde omstandigheden, bij gemeenschappelijke overweging, blijken zouden te vereischen.

Miine eigene wenschen strookten met deze bepalingen. lk heb tot de herziening der Grondwet diergelijke middelen gekozen, als ik voor het ontwerpen derzelve meest doelmatig bevonden had. Mannen, uit alle Provinciën van het Rijk vergaderd, hebben, zonder eenige andere bedoeling, dan die van den voorspoed en roem hunner landgenooten, die gewigtige taak aanvaard, en met vreugde zag ik, in hunne kalme, eendragtige en vertrouwelijke beraadslagingen, een nieuw en heugelijk voorteeken der verbroedering van alle mijne onderdanen.

Deze beraadslagingen duurden nog, toen het geweld van den oorlog onverhoeds en met ongewone woede, doch Gode zij dank, slechts voor een’ korten tijd, op ons grondgebied overgebragt is. Het oogenblikkelijk gevaar was dringende, maar de moed onzer krijgslieden magtiger dan het gevaar. Geene bedenking, geene naburige voorbeelden hadden mij ooit kunnen doen twijfelen aan de trouw van beloften, door Nederlanders vrijwillig gedaan. En nu zij, in een hagchelijk tijdsgewricht, bij de banieren der onafhankelijkheid vereenigd, aan de zijde onzer edelmoedige Bondgenooten, die beloften door daden gestaafd hebben, deelen, hoop ik, en de natie en geheel Europa in mijne overtuiging en in mijne gerustheid. Eens zal de historie in de veldslagen van Quatre-Bras en Waterloo twee schitterende zuilen van den nieuwen Nederlandschen Staat aanwijzen, en gelukkig de vader, wiens zonen het te beurte viel, die zuilen met hunnen arm te helpen vesten en met hun bloed te besproeijen!

Het ontwerp, dat bij deze vergadering in overweging komen moet, zoude u door mij niet zijn aangeboden, indien ook, bij de herziening der Grondwet, slechts één der artikelen ter zijde gesteld ware, door welke de aan onze natie steeds dierbare regten worden verzekerd.

Maar alle zorg is integendeel aangewend om die regten zoo veel mogelijk duidelijker te omschrijven, en om in het nieuwe Staatsverbond den stempel eener verlichte eeuw en van het nationaal karakter zichtbaar te doen zijn.

De onschendbaarheid der regterlijke magt blijft onherroepelijk, de gewetensvrijheid in den volsten zin gewaarborgd. Geen eigendom kan verbeurd verklaard, geene meening of gedachte in haren loop gestremd worden. Den geringsten burger staat het vrij zijne stem te doen hooren tot bij den troon. Het volk behoudt zijne vertegenwoordigers; de adel eene billijke onderscheiding; de Provinciale Staten eene doelmatige ruimte van gezag. De lasten worden vrijelijk toegestemd en gelijkelijk gedragen. De inkomsten, naar vaste regelen te verantwoorden, kunnen, in de handen des Konings, tot geen ander einde strekken, dan tot de bekostiging van nuttige staatsdiensten; van het openbaar onderwijs; van ’s Lands verdediging; en in het algemeen is de koninklijke magt, groot genoeg om het maatschappelijk heil te verzekeren, ongenoegzaam voor de verdrukking of vernedering van een’ enkelen onderdaan!

Zijn deze beschouwingenjuist, zoo kan men, onder het gebied der nieuwe Grondwet, met vermeerderde krachten en een geruster uitzigt op de toekomst, voortzetten en voltooijen wat alrede, onder de blijkbare gunst des Allerhoogsten, voor de eer en welvaart der Nederlanden, is aangevangen, ontworpen of voorbereid. Aan U, Ed.Mog. Heeren, is de beslissing dier vrage toevertrouwd. Elk uwer kent het hooge belang zijner zending; en elk uwer streve dus om zich van dezelve te kwijten, met die kordaatheid en ijver, welke wij te allen tijde, maar vooral in deze gedenkwaardige omstandigheid, aan het lieve vaderland verschuldigd zijn!