Rede van 16 maart 1815 bij aanvaarding van de Koninklijke waardigheid

Edel Mogende Heeren,

Het vredes-traktaat, in den verleden zomer te Parijs gesloten, had aan dezen Staat onder Mijne Souvereiniteit eene vergrooting van grondgebied toegezegd. Maar de wijze, waarop die toezegging door opgevolgde overeenkomsten is verklaard en uitgebreid, zal, buiten twijfel, de verwachting van velen te boven zijn gegaan. Het is niet eene enkele strook lands; het zijn niet eenige weinige distrikten, die aan het vaderland worden toegevoegd. Een geheel volk, en een volk, reeds vooraf door zijne zeden, taal en nijverheid en door zijne herinneringen zelve met Ons verbroederd, komt Ons te gemoet, en betuigt zijn verlangen, om alle die betrekkingen door den band eener gemeenschappelijke regering te bevestigen.

De vereeniging en ineensmelting van al de Nederlandsche Gewesten tot denzelfden Staat is, in meer dan één tijdsgewricht, onder Karel den Vijfden, bij Vader Willem, later nog, het voorwerp der wenschen en pogingen van verlichte en vaderlandlievende mannen geweest. Eene ernstige beschouwing heeft ook mij overtuigd, dat, zonder zoodanige vereeniging, zonder wederkeerige trouw en onderstand, de onafhankelijkheid dier gewesten op te zwakke grondslagen rust, en het ééne gedeelte na het ander de speelbal worden moet van iederen naburigen Staat, die zijn regt naar zijne overmagt zoude willen afmeten.

In deze overtuiging deelen mijne Hooge Bondgenooten. Duitschland in het bijzonder ziet, zoo wel als Engeland, in het onafhankelijk bestaan der Nederlanden een voornaam rustpunt der algemeene veiligheld, en wanneer de tijd der mededeeling van de hiertoe betrekkelijke Staatsstukken zal gekomen zijn, zullen U Edel Mogende met genoegen de blijken ontwaren van het dadelijk en ongeveinsd belang, dat de magtigste Hoven in de vrijheid en welvaart der Nederlandsche natie stellen.

Bij de staatkunde der verbondene Mogendheden en bij de wenschelijkheid der bedoelde vereeniging in mijne eigene oogen voegt zich de niet twijfelachtige gezindheid der Belgische ingezetenen. Slechts voorloopig onder mijn bestuur geplaatst, zijn zij, door veelvuldige bewijzen van genegenheld en vertrouwen, het oogenblik te gemoet gegaan, waarop mijne Souvereiniteit werkelijk konde worden ingevoerd. in hunne woorden en handelingen straalde niet zelden een voorgevoel door van het duurzaam geluk, dat de vrucht eener naauwe verbintenis tusschen Holland en Belgie wezen moet.

Op zoodanige gronden besloten hebbende, het oppergezag over al de Nederlanden, en tevens de Koninklijke Waardigheid te aanvaarden, maak ik het tot mijne eerste zorg, die bepaling aan de trouwe Vertegenwoordigers mijner Landgenooten mede te deelen. Heeft uw doorzigt, Edel Mogende Heeren, en uw onbezweken ijver, mijne pogingen voor’s Lands welzijn tot dusverre krachtdadig ondersteund, niet minder verwacht ik van uwe medewerking in het regelen der nieuwe betrekkingen van den Staat. Geene der wijzigingen echter, die in de Grondwet vereischt worden, kan de heilzame beginselen betreffen, waarop zij is gebouwd, en op welke onze landaard te regt een’ zoo hoogen prijs stelt. Al wat thans geschiedt, al wat U mijnentwege zal voorgeslagen worden, moet integendeel strekken om het bezit dier reeds verkregene panden van vrijheid, eendragt en verdraagzaamheld te verzekeren en bestendig te maken. Mijn titel alleen verandert; mijn hart blijft zoo vurig en vaderlijk, als ooit, voor het heil mijner onderdanen kloppen, en alle deze gevoelens zullen zij wedervinden in de Proclamatie, bij welke ik hun, in dit merkwaardig tijdstip, hunne bestemming en mijne uitzigten voorgehouden heb.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *