Mijne Heeren!
Het is Mij hoogst aangenaam de vertegenwoordigers van het Nederlandsche volk weder om Mijnen Troon vergaderd te zien. Nadat ter oorzake van de wijziging van één artikel der Grondwet de ontbinding der beide Kamers van de Staten-Generaal noodig was geworden, hebben zoo spoedig mogelijk de verkiezingen voor de nieuwe Kamers plaats gehad. Bij die handeling werd eene groote mate van belangstelling waargenomen, maar tevens kenmerkte zij zich door de zeer ordelijke uitoefening van de rechten der kiezers. Ik koester het vertrouwen, dat, dank zij de ijverige samenwerking der gekozen afgevaardigden met Mijne Regeering, ‘s lands belangen geen schade zullen lijden door de onvermijdelijke stoornis, die de gewone parlementaire arbeid heeft ondergaan.
In de eerste plaats wordt U het voorstel onderworpen om de in de onlangs geslotene zitting aangenomen verandering der Grondwet te bekrachtigen. Daarna zal de verzekering van den dienst van het volgende jaar voor Nederland en Oost- en West-Indië, aanspraak op Uwe zorgen maken.
Vele van de onderwerpen van wetgeving, die in deze zitting zullen worden overwogen, zijn U reeds bekend of althans in Uwe vorige bijeenkomst aangekondigd. Zij zullen nog met enkele worden vermeerderd, waaronder een voorstel van wet, door de Grondwet voorgeschreven, tot regeling der voogdij van Mijne beminde Dochter.
Onder aanroeping van Gods onmisbaren zegen op Mijne en Uwe werkzaamheden, verklaar Ik deze buitengewone zitting der Staten-Generaal te zijn geopend.