Inhuldigingsrede 30 april 1980

Leden van de Staten-Generaal,

Al wat ons volk ervaart als juist, rechtvaardig, nationaal, wordt in ons staatsbestel getoetst aan Uw vertrouwen. Vertrouwen van volk en parlement is ook de grondslag van de constitutionele monarchie. Niet macht, persoonlijke wil of aanspraak op erfelijk gezag, maar slechts de wil de gemeenschap te dienen, kan inhoud geven aan het hedendaagse koningschap.

In die geest zijn wij bijeengekomen om aan elkaar in oude woorden, beloften af te leggen.

Het Nederlandse volk zal ik zweren, dat ik de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven; Gij, vertegenwoordigers van ons volk, ontvangt mij thans als Koning.

Deze plechtige ontmoeting ontleent haar betekenis mede aan het Statuut voor het Koninkrijk. Mijn eed zal dan ook naar de geest van het Statuut, tevens het volk der Nederiandse Antillen gelden. Het verheugt mij, dat afgevaardigden ook uit dit deel van het Koninkrijk hiervan getuigen zijn. In onze wederzijdse beloften ligt echter meer besloten. Daarin schuilt alles wat een goed Koning en een goede en getrouwe Staten-Generaal schuldig zijn te doen.

Met het vaste voornemen dit ‘alles’ letterlijk te nemen, sta ik voor U, bereid en open.

een nieuwe vorstin, een nieuw werkpaleis; Paleis Noordeinde te ‘s-Gravenhage

Dit ambt is niet verworven. Het is een functie waar geen mens om vragen zou. Waarvan wel zichtbaar is de uiterlijke glans, maar veelal niet de last en zelfbeperking zonder onderbreken. Toch sta ik hier, wel voorbereid, maar ook onwetend waarheen de weg ons voert.

U vraag ik om Uw steun en in U het Nederlandse volk om zijn vertrouwen.

Voor de vervulling van de mij opgelegde taken beloof ik U de volle inzet, volgens de hoge eisen van het ambt.

Ik ken mijn opdracht: te handelen buiten eigen voorkeur en te staan boven partij- en groepsbelangen.

Die opdracht wil ik vervullen naar plicht en geweten, vanuit het vast geloof dat God mijn leven leidt.

Lieve Moeder,

Wanneer iets mij in Uw rede bij Uw inhuldiging als Koningin Juliana heel bijzonder heeft getroffen, dan is het wel de zin waarin U met nadruk vaststelde dat voor een Koningin haar taak als Moeder even belangrijk is als voor iedere andere Nederlandse vrouw.

Niet alleen voor mij, voor ons Uw dochters, maar voor het hele Nederlandse volk bent U een moeder geweest! Wijsheid, vredelievendheid en Godsvertrouwen waren de fundamenten, waarop U ons land 32 jaar lang heeft gediend.

Hoe U Uw taak als Koningin heeft opgevat – vol plichtsbetrachting en diep-menselijke belangstelling – heb ik van dichtbij mogen meemaken. Uw onwankelbaar geloof was U een sterke steun, wanneer tegenslagen U niet bespaard bleven. Steeds was U geduldig, mild, aanvaardend en in Uw gróte hart werd veel bewaard. U wist Uw opdracht inhoud te geven in bescheidenheid en met volledige wegcijfering van Uzelf.

Vandaag weet ik mij de tolk van alle Nederlanders in en buiten het Koninkrijk, die U willen danken voor de bijzondere wijze, waarop U zich gedurend zoveel jaren aan ons aller belang heeft gewijd.

Met name noem ik de bewoners van de Nederlandse Antillen, wier land onder Uw Regering een nieuwe plaats heeft ingenomen in het Koninkrijk. Ook hun warme genegenheid heeft U ervaren -en beantwoord.

Lieve Moeder, vandaag is Uw geboortedag. Uit diepe, diepe dankbaarheid voor alles wat wij van U ontvingen,, zal deze dag – ook in de toekomst verbonden blijven met Uw wijsheid, Uw medeleven, Uw Moederliefde, want deze dag zal blijven: Koninginnedag!

Als ouders heeft U beiden, Vader en Moeder, in verbondenheid Uw kinderen op weg geholpen. In de oorlogsjaren hebben wij onze Vader veel moeten missen, maar zijn grootse inspanning voor het Vaderland – toen en nadien – zal, naast ons familieverband, onze allesoverheersende dankbare herinnering blijven.

De functie, lieve Moeder, die U vandaag aan mij heeft overgedragen, is eenzaam genoemd. Hoe eenzaam kunt alleen U weten.

Maar evenmin als U ben ik alleen.

Ik besef hoe gelukkig ik ben dat naast mij mijn man staat die mij steunt, aanvult en corrigeert. Zijn talenten zal hij blijven geven aan zijn veelzijdig werk in en voor Nederiand.

Ongetwijfeld zal mijn nieuwe taak meer vragen van ons samen en ook van onze kinderen, maar wij zijn bereid die offers in de persoonlijke sfeer te brengen, naar de maat van onze mogelijkheden en beperkingen. Daarbij mogen wij gelukkig ook rekenen op de steun van mijn zuster Margriet en haar man.

Ons staan grote voorbeelden voor ogen: mijn Grootmoeder, die zich op haar eigen sterke wijze heeft ingezet om van en voor haar volk te zijn; mijn Moeder met haar zeer menselijke vertolking van het ambt.

Deze voorbeelden inspireren mij. Navolgen kan ik ze niet. Maar wel wil ik graag proberen de aansluiting op het verleden te vinden in de nieuwe tijd vol eisen en behoeften.

Leden van de Staten-Generaal,

Als vandaag de dag iets zeker is, dan is het een gevoel van onzekerheid – een voorgevoel dat de toekomst niet eenvoudig ontwikkeling en groei van het bestaande kan zijn.

Verandering is er altijd geweest, maar de snelheid waarmee de waarden van gisteren vandaag al weer ouderwets of overbodig lijken, raakt aan ons evenwicht. Het is alsof de tijd ontbreekt zich ergens thuis te voelen.

Daar komt nog bij de dreiging die ons voortbestaan onzeker maakt. Zelfs wie zich daaraan wil onttrekken en voor zichzelf bewust een eiland heeft gemaakt, kan zich niet veilig weten. Niemand is immers veilig bij de wetenschap dat voor het eerst de mens in staat is tot zelf vernietiging op wereldschaal. Angst daarvoor kan ons denken verlammen en ons teneer slaan.

Maar in moedeloosheid mogen wij niet berusten. Alle krachten moeten worden ingezet, opdat de mensheid kan beheersen hetgeen zij zelf heeft uitgedacht en heeft tot stand gebracht. Voor vrede moeten wij ons inspannen. Want vrede immers geeft perspectief aan al wat leeft of leven zal. Wie bouwt, die wil een plan, wie vaart een goed kompas.

Verandering moet – denken wij – vooruitgang zijn: vooruitgang in gelijke kansen, welzijn, en geluk. Daarvoor is nodig dat veel wordt beproefd – met alle fantasie die in ons is – dat veel wordt uitgedacht, ontdekt – met risico’s desnoods – in samendenken en in samen-doen.

Voor iets zo veelomvattend heeft niemand hét recept, maar bij het zoeken naar oplossingen, is fundamenteel dat wij gemeenschap blijven en dat bewijzen door inspanning-in-saamhorigheid en zelfbeperking-in-vrijheid. Want kracht en prestatie hebben de menselijke dimensie nodig van solidariteit.

In de geschiedenis heeft ons volk bewezen groot te zijn. Niet in aantal of in grondgebied, maar in oervaderlandse eigenschappen van energie, vindingrijkheid en verdraagzaamheid.

Elkaar hebben wij de vrijheid gegund te denken en te spreken naar eigen inzicht en overtuiging. Bij grote communicatie en mobiliteit op een klein en dichtbevolkt gebied diende verdraagzaamheid telkens opnieuw verworven en bevestigd te worden. En dat betekende en betekent: bereidheid tot luisteren, inschikkelijkheid, gemeenschapszin. Zo groeit samenwerking vanuit de bevolking en wordt de Nederlander van vandaag niet meer alleen bestuurd, maar stuurt ook zijn bestuurders. Vrije ontplooiing van een ieder vóóronderstelt dat wij ook elkaar daartoe de ruimte gunnen – en geven. Alleen in bescheidenheid en in eerbiediging van grenzen ontstaat die ruimte voor de vrijheid van de één en van de ander.

In een vrije en veelvormige gemeenschap als de onze is het onontkoombaar dat tegenstellingen ontstaan en ook tot uiting komen. Maar voor de oplossing is onontbeerlijk de tegenstander niet te zien als vijand, doch als drager van een andere mening.

Zoals de weegschaal niet mag doorslaan tussen mensen, zo dient de vrije samenleving – waar de sterken voor zichzelf zorgen – haar evenwicht te vinden door zorg voor zwakkeren, minderheden, hen, die vergeten en alleen zijn.

Het deelgenootschap gaat nog verder. Wij danken veel van wat ons volk bezit – in materieel opzicht en vooral aan geestelijke waarden – aan onze ouders en voorouders; daarop moeten wij zuinig zijn terwille van onze kinderen en kindskinderen. Het besef dat mensen elkaar nodig hebben, is ons ingeboren. Eeuwenlang hebben vervolgden in ons land een vluchthaven gevonden. Nederlanders hebben van oudsher actief zich op de wereld gericht. De laatste jaren heeft deze belangstelling voor de wereld meer algemeen diepgang gekregen in de verbondenheid met de mensen in ontwikkelingslanden.In onze samenwerking met deze landen groeit het besef dat wij moeten bijdragen tot wezenlijke veranderingen. Zulke veranderingen aan te durven vraagt moed.De moed om te aanvaarden – met alle consequenties van dien – dat ons bestel niet meer is los te zien van de noden in de wereld. Maar de bereidheid ruim te denken over rechtvaardigheid en vreedzaam samenleven vindt steeds zijn fundament en uitgangspunt in eigen land.

Leden van de Staten-Generaal,

Soberheid, eenvoud, toewijding hebben de Regering van mijn Moeder gekenmerkt.

Met eerbied en dankbaarheid voor dat voorbeeld wil ik trachten mijn opdracht te vervullen in de nieuwe tijd. In de bestemming van mijn leven staat deze opdracht voorop. Hiervoor wil ik ten dienste staan om Uw vertrouwen waard te zijn. Wanneer ik dadelijk de eed op de Grondwet aan het Nederlandse volk zal afleggen, is het niet uit eigen kracht dat ik de taak die mij is toegedacht, begin.

In mijn geloof hoop ik die kracht te vinden, Zo liggen mijn allerdiepste wortels in ons volkslied:

‘Mijn schild ende betrouwen zijt Gij O God, mijn, Heer!’

Ik zweer aan het Nederlandse volk, dat ik de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven. Ik zweer dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied van de Staat met al Mijn vermogens zalverdedigen en bewaren; dat ik de algemene en bijzondere vrijheid en de rechten van alle Mijne onderdanen zal beschermen, en tot instandhouding en bevordering van de algemene en bijzondere welvaart alle middelen zal aanwenden, welke de wetten te Mijner beschikking stellen, zoals een goed Koning schuldig is te doen.

Zo waarlijk helpe Mij God almachtig!

Doe mee met de conversatie

1 reactie

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *