Openingsrede van 18 september 1917

Mijne Heeren!

De Koningin heeft ons opgedragen in Haren naam de gewone Zitting der Staten-Generaal te openen.

In den korten tijd sedert Hare Majesteit persoonlijk in uw midden was, is geen belangrijke wijziging gekomen in den binnen- en buitenlandschen toestand.

De vooruitzichten voor den komenden winter zijn weinig bevredigend. De pogingen van verschillende zijde ondernomen om aan de verschrikkelijke worsteling der volken een einde te maken, door ons volk met warme belangstelling begroet, hebben het beoogde doel nog niet bereikt. Wij zijn nog steeds verplicht, te midden van elkaar fel bestokende vijanden, ons gereed te houden tot afweer van mogelijke inbreuk op onze neutraliteit. De voorziening van ons volk met levensbehoeften en grondstoffen voor onze nijverheid wordt voortdurend moeilijker.

Maatregelen, om in den meest dringenden nood te voorzien, zullen U weldra worden voorgesteld. In afwachting van het rapport der Staatscommissie in zake de salarieering van de Rijksambtenaren zal eene nieuwe regeling der duurtetoeslagen aan Uwe goedkeuring worden onderworpen. Het verkeer met de Koloniën is in toenemende mate belemmerd. Voor den afvoer der voortbrengselen van den Indischen bodem ontbreekt de noodige scheepsruimte en aanvoer van hetgeen van elders moet worden ingevoerd kan niet in voldoende mate plaats vinden.

Meer dan ooit is samenwerking van allen, zonder onderscheid van klasse of stand, onmisbaar om ons te midden van den stijgenden nood der wereld staande te houden.

De Regeering vertrouwt, Mijne Heeren, met uwe voorlichting en medewerking de onvermijdelijke moeilijkheden te kunnen overwinnen.

In naam van de Koningin, en daartoe door Haar gemachtigd, verklaren wij de gewone Zitting der Staten-Generaal te zijn geopend.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *