Mijne Heeren!
De Koning heeft ons opgedragen deze zitting van de Staten-Generaal te openen.
Na het tot stand komen van de grondwetsherziening heeft het vorig Kabinet gemeend zijne taak als geëindigd te moeten beschouwen en heeft het den Koning behaagd een nieuw Ministerie te benoemen, dat thans voor de eerste maal het voorrecht heeft de vertegenwoordigers des volks te ontmoeten.
De groote belangstelling, bij de ten gevolge der invoering van de gewijzigde Grondwet gehouden verkiezingen aan den dag gelegd, bewijst dat de op uitgebreide schaal verleende kiesbevoegdheid ook door de thans voor het eerst opgeroepen kiezers zeer op prijs wordt gesteld.
De uitslag der verkiezingen heeft opnieuw getoond de in den lande levendige begeerte, dat bij de regeling van het volksonderwijs rekening worde gehouden met het Christelijk bewustzijn van het Nederlandsche volk. ‘s Konings Regeering, het openbaar onderwijs als een voorwerp harer aanhoudende zorg beschouwende, zal trachten, binnen de perken der Grondwet, belemmeringen, die tot nog toe der ontwikkeling van het vrije onderwijs in den weg staan, zooveel mogelijk uit den weg te ruimen.
Ook in ons vaderland eischen de maatschappelijke vraagstukken de volle aandacht. De door de vorige Tweede Kamer begonnen enquete geeft reeds nu de gelegenheid maatregelen te beramen om de verbetering van verschillende toestanden te beproeven.
De nog steeds gedrukte toestand van den landbouw noopt tot een voortgezet onderzoek naar de middelen, om die groote bron van onze volkswelvaart te ontwikkelen en te bevorderen; ook de belangen van handel en nationale nijverheid zullen niet uit het oog worden verloren.
De ter uitvoering der nieuwe grondwettelijke bepalingen noodige wetsontwerpen zullen geleidelijk worden ter hand genomen.
De regeling van de administratieve rechtspraak zal worden ontworpen, terwijl de volgens de tweede alinea van art. 181 der Grondwet gevorderde wet, betreffende ’s lands verdediging, zal worden voorbereid door eene Staatscommissie.
Ofschoon de fmancieele toestand van het Rijk niet ongunstig kan worden genoemd, rekent’s Konings Regeering het zich ten plicht, door te trachten vermeerdering van uitgaven tegen te gaan en door te streven naar bezuiniging, zoo mogelijk verhooging van lasten te voorkomen.
Eenige bepalingen van de wet op de personeele belasting vorderen herziening, mede in verband met het te regelen kiesrecht, terwijl met ernst zal worden overwogen in hoeverre van de invoerrechten als bron van inkomst voor de schatkist, meer partij getrokken en de druk van enkele accijnzen verminderd kan worden.
Eene nadere regeling van de verhouding tusschen Rijks- en gemeentefinancien is een dringende eisch des tijds. Uitbreiding van het belastinggebied der gemeenten, zal deze in staat moeten stellen meer onafhankelijk te voorzien in hare eigene behoeften.
De korte tijd, die ons scheidt van den dag, waarop het aan de Nederlandsche Bank verleende octrooi zal komen te vervallen, maakt eene spoedige beslissing van het ten vorigen jare ingediende wetsontwerp tot verlenging van dat octrooi wenschelijk. Uit dien hoofde is ’s Konings machtiging gevraagd, dit ontwerp reeds dadelijk onveranderd in te dienen.
Met betrekking tot Nederlandsch Oost- en West-Indië, verlangt ’s Konings Regeering ernstig dat de heerschappij van Nederland aan die bezittingen tot zegen zij en dat verlevendiging van landbouw, handel en nijverheid tot verhoogde algemeene welvaart zoowel onder de volken van Indië als onder de ingezetenen van het Rijk zelf bijdrage.
De nood, door geringe koffieoogsten en andere oorzaken ontstaan, zal zooveel mogelijk worden gelenigd door magtiging bij het invorderen van belastingen, door de bevolking te ontheffen van onbetaalde diensten en door het aanleggen van haar ten nutte komende openbare werken.
Naar verbetering der toestanden op Sumatra, waardoor eene vreedzame oplossing der geschillen met Atjeh mogelijk worde, wordt gestreefd.
De herziening der wet op het beheer en de verantwoording van de Indische geldmiddelen alsmede eene algemeene verordening op het mijnwezen, worden voorbereid. In verband hiermede zal ook de door den tijd noodzakelijk geworden herziening van enkele bepalingen van het Indische Regeeringsreglement aan de orde worden gesteld.
Moge, onder Gods onmisbaren zegen, onze gemeenschappelijke arbeid strekken tot heil van ons Vaderland!
In naam des Konings verklaren wij deze zitting van de nieuwe Kamers der Staten-Generaal geopend.