Troonrede 15 september 1959

Leden der Staten-Generaal,

In tegenstelling tot de internationale toestand, die nog steeds reden tot ernstige bezorgdheid geeft, stemt de gang van zaken binnen het Koninkrijk tot voldoening en dankbaarheid. Tussen de delen van het Koninkrijk bestaan hechte banden en het beleid van de Regering is bij voortduring op versterking van de goede betrekkingen tussen de landen van het Koninkrijk gericht. Zij is zich daarbij ten volle ervan bewust dat in de nieuwe rechtsorde, die in het Statuut voor het Koninkrijk gestaite heeft verkregen, de onderlinge eerbiediging van het eigen wezen van de landen voorop staat. Met dit uitgangspunt voor ogen werken de landen samen wanneer zulks strekt ten voordele van het Koninkrijk of van een van de delen en achten zij zich geroepen te helpen wanneer bijstand nodig is voor verbetering van het welzijn van de Rijksgenoten in een ander land van het Koninkrijk.

Teneinde meer reliisf te geven aan het eigen karakter van de betrekkingen tot Suriname en de Nederlandse Antillen is het Ministerie van Zaken Overzee opgeheven en is de noodzakelijke coördinatie van de aangelegenheden, deze landen betreffende, opgedragen aan de Vice-Minister-President.

Met betrekking tot Nederlands Nieuw-Guinea blijft het beleid onveranderd gericht op het doel om de bevolking van dit gebiedsdeel, zodra dit mogelijk zal zijn, over haar eigen politieke status te doen beslissen. De Regering zal alle praktische mogelijkheden aangrijpen, welke dit doel kunnen bevorderen, evenals die, welke tot ontwikkeling van dit gebied kunnen bijdragen. De goede verstandhouding met Australid zal ongetwijfeld tot die ontwikkeling bijdragen. Een hervorming van het voor Nieuw-Guinea geldende publiek recht zal, met dit doel voor ogen, worden ter hand genomen.

In de wereld van vandaag, waarin gevaarlijke tegenstellingen van ideologische en materiële aard helaas onverminderd voortbestaan en telkens ernstige spanningen oproepen, is ons Koninkrijk gehouden zijn eigen bijdrage te leveren in het gezamenlijk streven naar vreedzame verhoudingen.

De gesprekken, die dezer dagen zullen plaatshebben, nu op initiatief van de President van de Verenigde Staten, zijn – op wereldniveau – een belangrijke poging tot ontspanning. Zij zullen, voor zover afhankelijk van de Westelijke landen, slechts een inleiding kunnen zijn tot een werkelijke ontspanning, indien die landen gezamenlijk, en ieder land voor zichzelf, bereid en in staat zijn, innerlijke kracht en solidariteit op te brengen. Bij het streven naar een gewaarborgde vrede zijn het voortbestaan van een militair evenwicht en het versterken van de sociaal-economische kracht van de Westelijke landen onmisbare voorwaarden. Even noodzakelijk tot bescherming van de vrijheid der mensen is het verdiepen van de politieke samenwerking van het Westen.

De onafhankelijkheid en veiligheid ook van ons land en volk zijn verankerd in het Atlantisch bondgenootschap. Het beleid blijft er dan ook op gericht aan de gezamenlijke verdediging in Atlantisch verband naar beste vermogen bij te dragen. Met dit uitgangspunt voor ogen wordt de toekomstige personele en financiële defensie-inspanning onder ogen gezien; een nota dienaangaande zal in het komende parlementaire jaar aan U worden aangeboden, zodra in NAVO-verband de daarvoor noodzakelijke gegevens ter beschikking staan.

In de nieuwe Europese Gemeenschappen ziet de Regering de drijvende kracht voor een verdere ontwikkeling van de eenheid van Europa, dat historisch een eigen taak en verantwoordelijkheid heeft. Daarom blijft het beleid bij voortduring gericht op een voortvarende uitvoering van de verdragen van Rome en op een verdere versterking van deze gemeenschappen. Daarenboven is de goede ontwikkeling en functionering van de Euromarkt van grote betekenis voor een groeiende welvaart van ons land in de toekomst. Het stemt dan ook tot voldoening dat, ongetwijfeld mede als gevolg van het in werking treden van de Europese Economische Gemeenschap, de onderlinge handel tussen de zes landen sinds de aanvang van dit jaar, ook relatief, aanzienlijk is toegenomen.

In de loop van het volgende jaar zal een tweede verlaging van douanetarieven in het kader van de Euromarkt worden doorgevoerd. De Regering spreekt de hoop uit dat deze tariefsverlaging tot de andere landen van de Organisatie voor de Europese Economische Samenwerking zal kunnen worden uitgebreid, opdat het ontstaan van een kloof tussen twee groepen landen worde vermeden.

Haar streven zal dan ook ernstig gericht zijn op de totstandkoming van een bredere Europese economische associatie tussen de in voorbereiding zijnde vrijhandelszone van de zeven en de Europese Economische Gemeenschap.

De groeiende Europese samenwerking heeft, naar in de praktijk is gebleken, het politieke belang van de Benelux en het gezamenlijk optreden in Europees verband met België en Luxemburg nog vergroot. Op de weg naar een sterke Benelux moeten nog moeilijkheden worden overwonnen. Daarvoor een oplossing te vinden is meer dan ooit geboden en de Regering zal dan ook alles doen wat in haar vermogen ligt om dit te bevorderen.

De vraagstukken voortspruitende uit de achtergebleven ontwikkeling van een belangrijk deel van de wereld hebben een dringend karakter. Ten dienste van de verbetering van de internationale verhoudingen zal ook ons land, met name als lid van de Verenigde Naties, bereid moeten zijn, in toenemende mate aan de oplossing van die vraagstukken mede te werken.

De economische ontwikkeling in ons land mag in menig opzicht gunstig worden genoemd. Produktie en werkgelegenheid hebben, na de teruggang van het vorige jaar, een peil bereikt dat hoger is dan dat, hetwelk bestond voordat de moeilijkheden van 1956 en 1957 begonnen. Ondanks de sterke aanwas van de beroepsbevolking is de werkloosheid in aanzienlijke mate gedaald. De betalingsbalans vertoont tot op heden een gunstig verloop; de goud- en deviezenreserve is op een aanvaardbaar niveau gekomen.

Het beleid dat de Regering zich voorstelt in deze situatie te voeren is in de Tweede Kamer der Staten-Generaal uitvoerig ter sprake gekomen ter gelegenheid van het overleg over de nota inzake enkele hoofdpunten van het te voeren sociaal-economisch beleid. Het blijft het vaste voornemen zowel om voort te gaan met de verwijdering van kunstmatige elementen uit ons economisch bestel, als om bij te dragen tot een verantwoorde verdeling van de vruchten van de economische vooruitgang. De vrijere loonvorming, waaraan de Regering op principiële en praktische gronden grote waarde hecht, heeft een aanvang genomen. Indien de in overleg met het bedrijfsleven terzake vastgestelde regelen nauwgezet door werknemers- en werkgeversorganisaties worden in acht genomen, zal dit nieuwe beleid aan zijn doel beantwoorden en het gevaar van een nieuwe overspanning worden vermeden.

Ook het begrotingsbeleid moet in het teken van de huidige economische situatie worden gesteld. Van de begroting voor het dienstjaar 1960 mag een remmend effect worden verwacht op de thans duidelijk waarneembare versnelde uitzetting van de bestedingen. De uitgaven vertonen in vergelijking met het nationals inkomen een daling ten opzichte van het jaar 1959. Het beroep dat de overheid zal moeten doen op de kapitaalmarkt is niet van een zodanige omvang dat daaruit spanningen op deze markt zullen voortvloeien. De conjuncturele toestand brengt voorts met zich mede dat stimulering van de bestedingen door vermindering van de belastingdruk zeer beperkt moet blijven.

Op het gebied van de belastingtarieven zal derhalve moeten worden volstaan met een, overigens dringend geboden, verlaging van het tarief van de loon- en inkomstenbelasting voor ongehuwden. Gezien ook de doorwerking in het volgende jaar van de met ingang van dit jaar getroffen maatregelen op het gebied van de investeringsaftrek en de vervroegde afschrijving zal een verdere vermindering van de feitelijk bestaande belastingdruk niet kunnen plaatsvinden en zullen mitsdien de laatstelijk voor 1959 verlengde belastingmaatregelen ook voor het komende jaar moeten worden gehandhaafd.

Als uitvloeisel van het terzake in de Tweede Kamer der Staten-Generaal gevoerde overleg zal spoedig een wetsvoorstel worden ingediend tot verhoging van de huren met ingang van 1 april van het volgend jaar. Te zamen met de voorgenomen vermindering van de woningbouwsubsidie zal ook aldus een stap vooruit worden gezet op de weg naar op dat gebied meer normale toestanden.

De woningnood, met name in de sector van de arbeiderswoningen en de goedkope middenstandswoningen, is overigens nog van zodanige omvang dat hier bijzondere waakzaamheid en zorg geboden blijven. De Regering overweegt maatregelen tot ondersteuning van het streven om de particuliere woningbouw meer dan tot dusverre op de bouw van deze woningen te richten.

Binnen het geheel van de nationale volkshuishouding zal de Regering haar beleid richten op een ontplooiing van land- en tuinbouw. Zij zal bijzondere aandacht wijden aan het landbouwonderwijs en het landbouwkundig onderzoek, zomede aan een verbetering van de bedrijfsstructuur en de externe produktieomstandigheden.

Ook het garantiebeleid zal in toenemende mate worden gericht op het stimuleren van een economisch verantwoorde produktie. Daarnaast zal het garantiebeleid blijven afgestemd op redelijke producentenprijzen voor die landbouwprodukten, die in het bijzonder de gevolgen ondervinden van het gebrek aan standvastigheid der internationale marktverhoudingen en die tevens voor de inkomensvorming in de landbouw van wezenlijk belang zijn.

Met betrekking tot het Reactor Centrum Nederland te Petten bestaat de verwachting dat de onderhandelingen inzake een samenwerking met Euratom tot een bevredigend resultant zullen leiden. Daarnevens blijft de Regering de verdere ontwikkeling van het kernfysisch onderzoek, met name bij het hoger onderwijs, alsmede de industriële toepassing daarvan krachtig bevorderen.

De over het algemeen evenwichtige groei van onze volkshuishouding doet de Regering niet het zicht verliezen op de, zo belangrijke, structuur-politieke vraagstukken. Reeds in het algemeen vereist de snelle aanwas van de bevolking en haar spreiding over het grondgebied van ons land het treffen van planologische en bestuurlijke maatregelen, welke van het hoogste belang zijn.

Bepaalde delen van het land ondervinden daarenboven, uit een oogpunt van cen evenwichtige welvaartsontwikkeling, bijzondere moeilijkheden, waarmede in het beleid rekening zal worden gehouden. Zo heeft de industriespreiding de ernstige aandacht van de Regering, omdat vooral langs deze weg de oplossing moet worden gezocht voor het in die streken bestaande vraagstuk van de structurele werkgelegenheid, alsmede voor de moeilijkheden, welke in het westen des lands in toenemende mate voortvloeien uit de bevolkingsdichtheid en de concentratie van de bedrijvigheid aldaar. De Regering zal daarom de vestiging en de uitbreiding van industrie in de noordelijke provincies alsook in de andere probleemgebieden met kracht bevorderen. Daartoe is zij bereid de nodige financidle steun te verlenen voor het in versneld tempo tot uitvoering brengen van een programma van werken, dat blijvend verbetering kan brengen in het industridle vestigingsklimaat aldaar. Een en ander kan uiteraard niet beperkt blijven tot de industrie. Ook andere welvaartsbronnen zullen, waar nodig, tot verdere ontwikkeling moeten worden gebracht. Daarbij zal niet uit het oog worden verloren dat de algemeen maatschappelijke en culturele begeleiding van bovenbedoelde activiteiten onmisbaar is voor de harmonische ontwikkeling van deze gebieden.

De aandacht biijft gevestigd op de noodzakelijkheid om de vooraanstaande positie, die de Nederlandse zeehavens in West-Europa innemen te handhaven en, zo mogelijk, te versterken, waartoe niet alleen vergroting van het havenareaal, doch ook verbetering van de toegangen uit zee en de verbindingen met het achterland geboden is.

Op sociaal gebied blijft de Regering streven naar een verdere voltooiing van het stelsel van sociale zekerheid. Daarbij zullen de verzorging en de revalidatie van langdurige zieken in stijgende mate aandacht vragen. Aan een wijde verbreiding van duurzaam persoonlijk bezit, en met name van produktief bezit, hecht de Regering bijzondere waarde. Zij is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een spoedige afwerking van de onderhanden regelingen, maar dat de tijd thans rijp is om tot een verdere uitbouw van het bezitsvormingsbeleid over te gaan. Zij stelt zich voor het terzake in de eerstkomende jaren te voeren beleid, daaronder begrepen een aanduiding van de daartoe te treffen financiële en fiscale maatregelen, op korte termijn in een afzonderlijke nota aan U voor te leggen. Een vraagstuk van andere aard dat in een sterk ontwikkelde volkshuishouding als de onze wordt opgeroepen, is dat der voortschrijdende centralisatie.

De Regering acht het bewust verminderen van bestaande en het tegengaan van verdere centralisatie in het bestuursapparaat van het hoogste belang, met name op grond van de aan dit verschijnsel verbonden bezwaren uit een oogpunt van verantwoordelijkheid van de burgers. Zij is ervan overtuigd dat decentralisatie tot een versterking van ons democratisch bestel zal kunnen bijdragen.

Voortbouwende op de reeds verrichte, waardevolle, arbeid stelt de Regering zich voor de grote onderneming van het tot stand brengen van een nieuw Burgerlijk Wetboek met kracht voort te zetten. Als partiële wijziging van bestaande wetgeving zal zij op korte termijn een wijziging van de Loterijwet aan de orde stellen.

Over de vraag in hoeverre een herziening van het vennootschapsrecht gewenst is zal de Regering zich doen voorlichten door een staatscommissie. Voor de vorming en de ontwikkeling van de persoonlijkheid van de mens zijn het onderwijs en de cultuur van uitnemend belang. De Regering besteedt daarom grote aandacht aan de uitbreiding en verbetering van het onderwijs, waarbij vooral de voorziening in de behoefte aan docenten en de bouw van scholen haar zorg hebben. Ook van U zal in het komende jaar veel aandacht worden gevraagd voor het onderwijs en met name voor de onderwijswetgeving; dat geldt niet alleen voor de grote wetsontwerpen tot regeling van het voortgezet onderwijs en van het wetenschappelijk onderwijs maar ook voor een aantal andere onderwerpen, die nog op behandeling wachten.

In het bewustzijn van de grote waarde die radio en televisie in stijgende mate kunnen hebben, is besloten tot uitbreiding van de televisiezendtijd. Waakzaamheid is geboden opdat de toeneming van de materiële welvaart de in de hedendaagse maatschappij dreigende verzakelijking niet versterke. Veeleer behoort zij dienstbaar te zijn aan de geestelijke verheffing van ons volk. In dit verband ware o.a. te denken aan maatschappelijk werk, aan kennisneming van ons oude cultuurbezit en van uitingen van hedendaagse kunst en aan een zinvolle vrijetijdsbesteding, waaronder de sport. Van bijzonder belang voor de toekomst van ons volk is daarbij een verantwoorde vorming van de jeugd. De Regering is van de ingrijpende betekenis van deze kant van ons volk doordrongen. Voor zover het op haar weg ligt zal zij hier stimulerend optreden.

Niet alleen de vraagstukken, welke ik zodven heb aangeduid maar ook vele andere zullen in het komende zittingsjaar Uw aandacht en werkkracht vragen. De ingewikkeldheid en onderlinge verwevenheid ervan zullen Uw besluitvorming veelal tot een moeilijke maken. Moge Uw arbeid,

vele en gevarieerde belangen moeten worden overwogen en behartigd, worden verlicht door het diepe bewustzijn van het voorrecht, dat Regering en Staten-Generaal ten dienste van het welzijn van ons volk in vrijheid werkzaam zijn. En mogen zo ook aan ons volk de offers, die het, gezamenlijk met de andere Westerse volken, bij voortduring voor de nationale vrijheid moet brengen, minder zwaar vallen door een levend besef van dat hoge goed.

Met de bede, dat God U in het komende zittingsjaar moge sterken bij de vervulling van Uw moeilijke en verantwoordelijke taak, verklaar ik de gewone zitting der Staten-Generaal geopend.

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *