Mijne Heeren!
Sedert Ik Uwe vorige zitting opende, is de oorlog, tusschen onderscheidene Staten gevoerd, tot Mijne blijdschap geëindigd, en ontkiemen reeds de weldadige vruchten des herstelden vredes. Mogten wij gedurende die moeijelijke omstandigheden met de andere Mogendheden betrekkingen van welwillendheid en goede gezindheid onderhouden, wij hebben alle reden om ons ook thans daarin te verheugen. De zee- en landmagt voldoen met eere aan hare roeping. Het blijft een voorwerp Mijner ernstige zorg aan het materieel der Marine op doelmatige wijze de noodige uitbreiding te geven.
Onze kolonien en bezittingen in andere werelddeelen gemeten over het algemeen eene gewenschte rust. Zoowel zedelijke als stoffelijke ontwikkeling en vooruitgang zijn er zigtbaar. Te betreuren echter zijn de zware rampen, door welke eenige eilanden van den Molukschen Archipel zijn geteisterd. Mijne Regering tracht, ondersteund door de bijzondere liefdadigheid, de droevige gevolgen te lenigen.
Hoezeer het vrije handelsverkeer met het rijk van Japan nog niet is verkregen, blijft nogtans het streven daarheen gerigt. Inmiddels heeft eene voorloopige overeenkomst onze oude betrekkingen met dat rijk bevestigd; het verkeer onzer landgenooten aldaar vrijer gemaakt, en eene meer gepaste verhouding met then Staat bevorderd.
Het lot der slaven in de West-Indische kolonien wekt steeds Mijne levendige belangstelling. Er zijn maatregelen genomen om, tot voorbereiding van hunne in den loop dezer zitting voor te dragen maatschappelijke hervorming, hunnen tegenwoordigen toestand te verbeteren.
De inwendige gesteldheid des Vaderlands levert ruime stof op tot dankbaarheid.
Met handel, scheepvaart, landbouw en onderscheidene takken van nijverheid gaat het naar wensch.
De aanvankelijke berigten openen het uitzigt op eenen voordeeligen oogst.
Mijne aandacht blijft gevestigd op alle werken, welke de veiligheid des lands en zijne welvaart kunnen verzekeren. De snellere middelen van gemeenschap, zoo weldadig voor buiten- en binnenlandschen handel en verkeer, mogen aan Nederland niet ontbreken. De ontwerpen van spoorwegen geven hoop op een uitgebreid net over het geheele Vaderland. Die hoop worde niet te leur gesteld! Ik reken op Uwe medewerking om van Staatswege de bijzondere ondememingen, waar deze te kort schieten, te steunen. Dit zal niet behoeven te beletten, dat op nieuw, vermin de staat der geldmiddelen het toelaat, een wets-ontwerp tot voortgezette delging van schuld aan Uwe overweging worde onderworpen.
Onderwerpen van wet op de regterlijke organisatie, op de politie der spoorwegen en andere nieuwe wets-ontwerpen, zullen, met onafgedaan geblevene, bij U ter tafel worden gebragt.
Die tot regeling van de drie takken van openbaar onderwijs zullen aan U gezamenlijk voorgelegd worden. Het verband, vereischt tusschen de deelen van een zamenhangend geheel, kan op die wijze beter worden bewaard. De zorg voor de onschendbaarheid van al wat tot het gebied des gewetens behoort, is eene der voorvaderlijke overleveringen van Mijn Stamhuis. Zij heeft Mij bewogen alsnog naar middelen om te zien, ten einde de bezwaren van zeer velen tegen de ontworpene regeling van het volksonderwijs zoo veel mogelijk op te heffen.
Ik wenschte met Uwe hulp aan Nederland schoolinrigtingen te verzekeren, in welke het godsdienstige karakter der Natie, sinds eeuwen door het Christendom gevormd en ontwikkeld, wordt geëerbiedigd, en tevens de eisch der wetenschap en het beginsel der volks-eenheid worden gehuldigd. Het is Mijn ernstig voomemen, in de ontwikkeling van de zedelijke kracht en de stoffelijke welvaart van het Volk, welks geluk Mij zoo na aan het harte ligt, met vastheid voort te gaan.
De blijken van liefde aan Mij en Mijn Huis zoo dikwijls gegeven, nu weder
onlangs bij het belangwekkend herinneringsfeest, de eendragt en verbroedering, die er bij heerschen, zij zijn Mij ten waarborg, dat Ik in Mijne poging tot vooruitgang in al wat goed en regt is, door het Volk, en door U, Vertegenwoordigers, zal worden ondersteund, en dat geen tweespalt en verdeeldheid op onzen bodem wortel zullen schieten. Daartoe schenke de Almagtige God op Onze pogingen, op Uwe beraadslagingen Zijnen onmisbaren zegen.
Ik verklaar deze zitting der Staten-Generaal geopend.